Het bekleedsel der zoogdieren en vogelen , dc haren en de vederen, wisselen, gelijk bekend is, reeds bij ons door regelmatig verharen en ruijen met de jaargetijden af; even zoo veranderen hunne kleur, digtheid, lengte en dikte naar de luchtstreken. Kapitein Ross hield gedurende een winter in de Hudsons-baai lemmingen in de warme scheepskajuit, en hunne haren bleven zwart; maar toen zij in Februarij plotseling aan de geweldige koude op het dek blootgesteld waren, verkleurden reeds in den eersten nacht de punten der haren, en na verloop van eene week was de geheele huid wit met uitzondering van de zwarte rugstreep. De warmte in de kajuit had alzoo de normale winterverkleuring tegengehouden. Bij honden en paarden ontwikkelt zich, wanneer zij blijvend aan een kouder klimaat worden blootgesteld, het wolhaar dikker, de pols wordt ruigharig, terwijl daarentegen de schapen in de heete vlakten van Afrika hunne warme en digte wol verliezen en dunner en stijver haar verkrijgen. De verwilderde rundveekudden in de bergstreken van Amerika hebben eene dikke huid met lange, overeind staande, digte haren; die op de warme vlakten daarentegen zijn zwakker en dunner behaard. Vooral licht en warmte oefenen invloed op de beharing uit, gelijk dan ook in hot algemeen tusschen de keerkringen de vederen der vogels en de vleugels dor insektou zuiverder, glanziger en hooger gekleurd zijn, dan in de gematigde streken der aarde, en doffe, lichte, witte en grijze kleuren naar de polen toe meer en meer do overhand verkrijgen. De wezel en de sneeuwhaas blijven in het hoogste Noorden het geheele jaar door wit, in de zuidelijke deelen van de landen, waar zij leven, worden zij ’szomers bruin. Aan de poolgrenzen leeft eene altijd witte variëteit van hot rendier, terwijl in Zweden en Noorwegen de rendieren slechts des winters witachtig, in den herfst grijs zijn. Op St. Domingo on in ee'nige andere streken van tropisch Amerika zijn de in vrijheid levende zwijnen, gelijk do Europesche wilde, zwart; die in stallen gehouden worden zijn ros. Oswald Heek heeft de verkleuring van vele keversoorten, naarmate van haar oponthoud in hoogere of lagere, koudere of warmere streken, waargenomen en daarover belangrijke bijzonderheden medegedeeld. (Naar Giebel.)