Ik heb eenigen tijd lang de lezers van het aan dit tijdschrift toegevoegde Bijblad op de hoogte trachten te houden van den hoogst belangrijken strijd, die in Frankrijk gestreden wordt voor en tegen de generatio spontanea, de heterogenesis of autogenesis. Niet zeer lang geleden heb ik den wensch geuit, dat de resultaten van dien strijd mogten worden zamengevat in een grooter opstel, geschikt om in het Album der Natuur zelf te worden geplaatst. Want ofschoon het pleit nog verre van beslist kan worden genoemd, hoopen echter de waarnemingen zich meer en meer op, en, terwijl het aan den eenen kant steeds moeijelijker wordt in de geringe ruimte, die aan mededeelingen over deze zaak in het Bijblad kan worden vergund, al het belangrijke daarover mede te deelen, zoo wordt het aan den anderen kant, tot regt verstand van hetgeen in dit opzigt nog verder zal worden verrigt, meer en meer noodig zich hetgeen reeds verrigt is helder voor te stellen en zich op de hoogte te brengen van den tegenwoordigen staat der kwestie. Er is nu, nadat het wetenschappelijk duël tusschen den heer PASTEUR ter eener, en de heeren POUCHET, JOLY en MUSSET ter andere zijde — door wiens schuld laat ik daar — op niets uitgeloopen is, een tijdelijke stilstand in de behandeling der zaak der autogenesis ontstaan. Dit tijdperk scheen mij regt geschikt om het slagveld eens te overzien en hetgeen daarop geschied was in ’t kort bijeen te vatten, ten einde daardoor voorbereid te worden tot kennisneming van hetgeen, bij eene ernstige hervatting van den strijd, daarop verder zal voorvallen. Ik was met dat overzigt reeds begonnen, toen ik den jaargang 1865 van het Annuaire scientifique van P. P. DEHÉRAIN in handen kreeg en daarin een door den redacteur zelven vervaardigd uitvoerig opstel over de „générations spontanées” las. Na de lezing daarvan kwam ik tot het besluit, dat ik een tamelijk overtolligen arbeid zoude verrigten, indien ik mijn oorspronkelijk plan volvoerde. DEHÉRAIN had het reeds gedaan. En ik meende nu niet beter te kunnen doen, dan zijn opstel in het Album op te nemen, evenwel, daar DEHÉRAIN’s arbeid niet van eenige wijdloopigheid vrij te pleiten is, met eenige bekorting en onder zelfstandig gebruik maken van de bouwstoffen, die ik zelf bad verzameld en gedeeltelijk reeds in bet Bijblad had medegedeeld.