Het ontstaan der soorten is een onderwerp, dat in den jongsten tijd in meerdere of mindere mate de aandacht van ieder denkend mensch heeft bezig gehouden. Het vraagstuk is vooral ter sprake gebragt door DARWIN, wiens boek weinig jaren geleden zulk eene beweging in de wetenschappelijke wereld veroorzaakte. Het kan niet in ons plan liggen de veranderingen te bespreken, die plaats hebben gehad of verondersteld worden te hebben plaats gehad in het dierenrijk; wat het plantenrijk aangaat, zoo is het zeker, dat er bij vele, zoo niet do meeste plantkundigen eene sterke neiging bestaat om DARWIN’S theoriën, zoo al niet in haar geheel, dan toch in ’t algemeen en in het afgetrokkene aan te nemen, en bijeenvoeging is thans meer in de mode dan vaneenscheiding. Er is geen twijfel aan, of uit dat systeem zal veel goeds worden afgeleid en dat het de studie der planten voor den aanvanger gemakkelijker maken zal. Het is eene oude geschiedenis hoe onze mot de meeste zorg gecultiveerde fijne tafelappels den gewonen wilden appel als hun voorvader erkennen, en hoe de talrijke varieteiten van pruimen uit één gemeenschappelijken stam afkomstig zijn. Dit zijn feiten, die, omdat zij algemeen bekend geworden zijn, dientengevolge als waar worden aangenomen; maar de vraag omtrent de herkomst van de belangrijkste gecultiveerde plant van Europa, de tarwe, is zeer moeijelijk te beantwoorden. Dat tarwe in overoude tijden bekend was, is zeker en algemeen bekend; maar uit welk land die graansoort oorspronkelijk kwam, en van welke plant zij afstamt (daar de tarwe, zooals wij die verbouwen, nergens in het wild voorkomt) — dat alles behoort nog onder de betwiste punten. Wij weten, dat het bouwen van tarwe even oud is als de landbouw zelf. De tarwe wordt gezegd wild in Klein-Azie gevonden te zijn; maar aangaande dit punt, de vraag, of die hier en daar in ’t wild groeijende tarwe niet veeleer verwilderd is, en den oorsprong en het vaderland der tarwe in ’t algemeen, heerscht nog groote onzekerheid.