Het experimentum mirabile van Vader ATHANASIUS KIRCHER, uit het midden der zeventiende eeuw, heeft in de laatste jaren weder de aandacht tot zich getrokken. In zijn oorspronkelijken vorm bestaat deze proefneming daarin, dat men een haan plat op den vloer legt en op dozen met krijt eene rechte lijn trekt van de punt van den snavel af. Het dier blijft dan, ofschoon niet vastgehouden en geheel vrij, een geruimen tijd bewegingloos liggen, zonder eenige de minste poging te doen om op te staan. KIRCHER’s verklaring van dit feit was, dat de verbeelding van het dier de krijtstreep voor een band aanziet, waarmede het vastgebonden is en waartegen het te vergeefs is zich te verzetten. CZERMAK heeft het eerst de zaak stelselmatig onderzocht. Hij bevond dat het feit waar was, en strekte het tot vele andere vogelen uit. Maar hij bewees dat het genoeg was den vogel met de hand stevig op den vloer of de tafel te houden en elke willekeurige beweging van den kop en den hals te voorkomen, om het weldra in dien toestand te brengen, waarin het, ook zonder dwang, stil blijft liggen. De krijtstreep is volkomen overbodig. Bij eene andere reeks van proeven werd het lichaam van den vogel vastgemaakt, terwijl kop en hals vrij bleven; een onverschillig voorwerp werd dan dicht voor zijne oogen gehouden, en dezelfde zonderlinge rust volgde, soms gepaard met cataleptische verschijnselen. CZERMAK geloofde, dat deze vreemde uitkomsten te wijten waren aan de ontwikkeling van een hypnotischen toestand, overeenkomende met dien, welken men hier en daar onder dergelijke omstandigheden bij menschen waarneemt. Andere onderzoekingen, van PREYER, hadden betrekking op konijnen, een cavia, een eekhoorn en eenige vogels. Hij verwierp de verklaring van CZERMAK, en schreef de bewegingloosheid dor verschillende dieren toe aan vrees en ontzetting, waarbij de eerste indruk van de uiterste hulpeloosheid en van hot niets afdoende van tegenkanting, ook nadat het dier vrjjgelaten was, in den geest blijft voortheerschen. HEUBEL (PELÜGER’S Archiv, XIV, 2 en 3) verwerpt de theoriën van al zijne voorgangers, doch de redenen die hij opgeeft bewijzen meer togen KIRCHER en PREYER, dan tegen CZERMAK Vroegere waarnemers, zegt hij, hebben alleen den eersten trap van het verschijnsel onderzocht, — een trap, die zeer gemakkelijk bij dieren van betrekkelijk hooge organisatie bereikt wordt. Koudbloedige gewervelde dieren, zooals de kikvorsch, kunnen naar welgevallen in een toestand van volkomen bewegingloosheid gebracht worden, en zullen in de houding, die men hun geeft, blijven, niet gedurende seconden of minuten, maar gedurende uren. Deze onderdrukking van willekeurige beweging on van bewustzijn is niets anders dan gewone slaap. Er bestaan redenen om te golooven, dat de wakende toestand voor zijn voortbestaan eene aanhoudende prikkeling van de hoogere zenuw-centra door indrukken op de centripetale zenuwen behoeft. Wanneer wij nu een dier voor een korten tijd tot bewegingloosheid dwingen, zonder het pijn aan te doen, en tevens alle gezichts- en gehoor-indrukken op zijne hersenen verhinderen, berooven wij plotseling zijne zenuw-centra van een groot deel van hunne gewone prikkels. Het kan daarom niet wakker blijven en valt in slaap, totdat het door eene oorzaak van buiten daaruit wordt opgewekt. Gedwongen slaap is dus, volgens HEUBEL, de grond van het verschijnsel. Wanneer ik naga, wat ik nu bijna vijf-en-twintig jaren geleden over de thans bijna vergetene zoogenaamde biologische, boter hypnotische verschijnselen in dit Album schreef (jaargang 1852, bladz. 321), dan komt het mij (ook in verband met de proeven door mij omtrent het experiment van KIRCHER genomen) als volkomen zeker voor, dat de toestand, door KIRCHER’s experiment teweeggebracht, inderdaad een hypnotische toestand is, — die echter zeer wel in gewonen slaap kan overgaan. De reden, waarom dit hypnotisme bij dieren zoo gemakkelijk wordt opgewekt, kan daaruit worden begrepen, dat bij het aanwenden der zoogenaamde biologie weinig verstandelijk ontwikkelde, weinig over ’t geen er omgaat redeneerende lieden ook in den regel het meest geschikt zijn om in den toestand van hypnotisme te worden verplaatst.