In een phoenicisch opschrift, ’t geen uit Citrom afkomstig is en rekenschap geeft van de uitgaven van een tempel, is onder het daarin opgenoemd tempelpersoneel ook spaak van het onderhoud van honden. Langen tijd hebben de oudheidkundigen, en daaronder ook RENAN, zich het hoofd gebroken over het doel, waartoe die honden werden gehouden. De meest uiteenloopende meeningen werden daaromtrent geuit, tot het eindelijk den heer REINACH gelukte om uit oude opschriften, die in de nabijheid van den tempel van AESCULAPIUS te Epidaurus ontdekt werden, aan te toonen, dat de aan dezen tempel toegewijde honden gebruikt werden om blinde kinderen de oogen te likken teneinde hun ’t gezicht terug te geven. Korten tijd geleden heeft de heer GAIDOZ een geschrift in ’t licht gegeven, waarin hij aantoont, dat bij een groot aantal volken religieuze gewoonten bestaan, die met die van Epidaurus overeenkomen. Thans nog meenen de Hindoe’s, dat de Engelschen de honden dooden om een onvergelijkelijk geneesmiddel te bemachtigen, dat zich in de tong van deze dieren zou bevinden. Zij noemen dit Amarita. Van den heiligen ROCHUS wordt verhaald, dat hij met den balsem, die van de tong van zijn hond afdroop, vele zieken genezen heeft. In Portugal, Frankrijk en Schotland geldt de tong des honds als een beproefd geneesmiddel. Naar het bijbelsch bericht liet de arme LAZARUS zijne brandende zweeren door de heerloos rondzwervende honden likken, en in de talrijkste lagen der duitsche bevolking biedt men nog heden de wonden den honden aan om die te likken, opdat zij spoediger zouden heelen. In Bohemen laat men zelfs de honden het gelaat van het jong geboren kind likken om dit een scherper gezichtsvermogen te bezorgen. In Armenië geloofde men vroeger aan het bestaan van godheden, die van honden afstamden, en wier bezigheid het was op de slagvelden de wonden der gekwetsten te likken. In een tooneel van ARISTOPHANES ziet men den blinden god des rijkdoms, PLUTUS, in den tempel van AESCULAPIUS het gezicht terugkrijgen door het weldadige likken van twee groote slangen, die op hot fluiten van den god te voorschijn waren gekomen. (Humboldt, October 1885 S. 420). Ook in ons land heb ik sporen van dat geloof aangetrolfen, hetwelk zeker in verband staat met de meening van zoovelen, dat de tong des honds meer dan die van andere dieren »zuiver” is. — De boven bedoelde plaats van ARISTOPHANES, waarin trouwens niet van honden, maar van slangen spraak is, vindt men in zijne komedie Plutus, waar de slaaf CARION aan de vrouw van CHREMYLUS al wat met den god des rijkdoms in den tempel van AESCULAPIUS geschied is, als ooggetuige mededeelt.