De heer OUSTALET maakte, een tiental jaren geleden, bij gelegenheid van de geboorte van twee leeuwenwelpen in den Jardin des plantes, gewag van de verschillen, die men opmerkt in de kleur van de vacht der leeuwen en in de ontwikkeling van hunne manen, naarmate van den leeftijd dezer dieren en van het land waaruit zij af komstig zijn. Volgens eenige schrijvers zouden daarmede eenige osteologische bijzonderheden gepaard gaan, die recht zouden kunnen geven om verscheidene soorten of althans rassen van leeuwen aan te nemen. Thans, nu de menagerie van de Jardin des plantes in het bezit is gekomen van twee jonge leeuwen, den President der Fransche republiek ten geschenke gegeven door MENELIK, koning van Choa, komt de heer OUSTALET op die verscheidenheden terug ¹, en ik meen dat de opneming van zijne studie in dit Album aan de lezers daarvan niet ongevallig zal zijn. »Men weet”, zegt de heer OUSTALET, »dat gedurende een gedeelte van het quaternaire tijdvak in westelijk Europa een groot verscheurend dier leefde, dat men dikwijls onder den naam van »holenleeuw” aanduidt, ofschoon dat dier, te oordeelen naar zijne fossile overblijfselen, ook zekere bijzonderheden van den tijger bezat. Dat dier verdween echter lang vóór het historisch tijdvak. Maar, veel korter geleden, ten tijde van HERODOTUS, ARISTOTELES en PAUSANIAS, woonden er nog in het zuidoosten van Europa, en meer bepaald in Macedonië, Thracie en Thessalie, leeuwen, die met de onze overeenkwamen. Zij waren daar zelfs in aanmerkelijk aantal, zoodat de lastdieren in het leger van XEREX, op zijn tocht door Pæonie, veel te lijden hadden van de leeuwen, die uit de naburige gebergten in de vlakte nederdaalden. Volgens de Heilige Schrift bestonden zij oudtijds in Syrie en Babylonië, maar tegenwoordig vindt men in Azië geene leeuwen, behalve in Afghanistan, Turkestan, Perzië en op enkele punten van Arabië. In het noorden van Afrika zijn zij ook zeer zeldzaam geworden en men zou veel moeite hebben om in deze gansche streek de zeshonderd leeuwen te verzamelen, die de Romeinen tegelijk met elkander in den circus deden verschijnen. Evenwel heeft, een twaalftal jaren geleden, de Fransche regeering nog premiën betaald voor de vernieling van 53 leeuwen, 49 leeuwinnen en 9 welpen, die in verschillende streken van Algerië gedood waren. Deze groote vleescheters zijn integendeel zeer verspreid in Senegambië, in Soedan, in Abyssinië, in Choa en in het land der Somali. Een dertig jaren geleden, ten tijde toen LIVINGSTONE zijne reis van de Kaap de goede hoop naar Loango, dwars door het binnenland van Zuid-Afrika, volvoerde, krielde het nog van leeuwen in het land der Makololos en der Bechuanen, waar zij bij ’t volle daglicht het vee aanvielen, en waar de beroemde reiziger zelf eens gevaar liep om door een van die dieren verscheurd te worden. Men mag dus veronderstellen, dat zij nog in groot aantal aanwezig zijn in de nog niet onderzochte streken van æquatoriaal Afrika, waar ontzaglijke kudden van herkauwende dieren hun een gemakkelijke prooi aanbieden.