Gaven wij in een paar vorige afleveringen een overzicht van de wijze, waarop de telefoon werkt en van den gang der ontwikkeling van dit werktuig in het korte tijdperk van zijn bestaan, thans willen wij ook een blik slaan op zijne aanwending in de praktijk en op de bezwaren, die men daarbij ontmoet. Daarbij zal het ons doel niet zijn in uitvoerige beschouwingen te treden omtrent die bezwaren, welke verbonden zijn aan het bezorgen eener geregelde telefonische correspondentie van de inwoners eener groote stad; veel minder nog zullen wij treden in een beschrijving van de hulpmiddelen, het eene al vernuftiger uitgedacht dan het andere, waardoor men die in nog geen tiental jaren achtereenvolgens is te boven gekomen. Behalve dat eene zoodanige bespreking van zaken van zuiver technischen aard in dit tijdschrift minder op hare plaats kan geacht worden, kunnen wij ons daarvan tegenover het nederlandsch publiek voldoende ontslagen rekenen, nu in de Nos 33—36 van Eigen Haard een uitnemend geïllustreerd stuk voorkomt, van de band van dr. A. VAN OVEN, waarin de verbinding van het centraal-station te Amsterdam met de hulp-bureaux en de abonnés duidelijk wordt uiteengezet. En wij mogen dit te eerder, daar bij de wijze, waarop in andere wereldsteden in dezen dienst wordt voorzien, de inrichting te Amsterdam in geenen deele achterstaat.