Een belangrijk gedeelte van onzen vaderlandschen bodem bestaat in eene onafzienbare vlakte van eigenaardig voorkomen. De grond is er doorgaans zwart, droog, hard en oneffen. Over het geheel ligt een rozeroode tint. Dit komt van bosjes planten, die met roode bloempjes prijken. Bij sommige zijn de bloemen zeer klein en aan eene lange aar geregen , bij andere zijn zij veel grooter en tot kopjes vereenigd. Tusschenin onderscheidt men hier en daar gele, soms ook blaauwe bloemen van verschillenden vorm. Witachtige grashalmen voltooijen het bont. Hier en daar maken de heerschende tinten plaats voor heuvelen en kommen van blinkend zand, elders schitteren meer of min uitgestrekte plassen of schiet er uit vochtige plekken een frisch groen op. Die vlakte is de heide. —