Het celluloïd, in 1869 door de Amerikanen JOHN en ISAIAH HYATT uitgevonden, is een scheikundige verbinding, dienende om hoorn, schildpad, parelmoer, ivoor, e.a. na te bootsen. Het is glanzend, buigbaar en onbreekbaar als de bereiding goed is en zijn bestanddeelen goed gekozen zijn; het is gemakkelijker te bewerken dan hoorn; men kan het snijden, vouwen, krommen en zelfs vormen, waarbij het den vorm behoudt, dien men het gaf. Eerst hoog in prijs, circa 20 gulden per KG., bedraagt die nu niet meer dan 2,5 à 3,5 gulden. Voor verschillende doeleinden wordt het gebruikt, maar vooral voor het vervaardigen van kammen. Het heeft slechts een, maar ook een zeer groot nadeel, en wel dat het zeer brandbaar en zelfs ontplofbaar is, waardoor het bewerken er van zeer gevaarlijk is, wanneer men geen voldoende voorzorgsmaatregelen in acht neemt. Celluloïd is een mengsel van nitrocellulose en kamfer. Nitrocellulose ontstaat door inwerking van salpeterzuur op cellulose. Zooals bekend, is deze laatste het hoofdbestanddeel van de vezelstof der planten. Kamfer is een gekristalliseerde stof, voornamelijk gewonnen uit het hout van den japanschen kamferboom (Cinnarnomum camphora), veel voorkomende op het eiland Formosa.