Wanneer wij bedenken dat de tijd nadert, waarop de vermindering der fossiele brandstoffen meer en meer zal voelbaar worden, en waarop dus haar prijs ons zal noodzaken het meer dan kwistig gebruik van het door vroeger eeuwen bespaarde te doen ophouden als wij onze geheele beschaving niet in de waagschaal willen stellen, dan moet voorzeker elke poging, hoe zwak ook, om nieuwe bronnen van kracht aan te wijzen, of de reeds bestaande meer productief te maken, nu reeds welkom zijn. De tegenwoordige vegetatie toch kan op verre na niet in de bestaande behoefte voorzien. Dezelfde zon, welke de lang vervlogen tijden in staat stelde schatten te vergaderen, zendt ons nog warmte en licht, doet nog planten groeien, den waterdamp omhoog stijgen, en de winden waaien. Zij kan ons daardoor des te overvloediger van kracht voorzien, naarmate wij haar meer rechtstreeks en met minder opoffering van bestaande stoffen en krachten tot ons doel weten aan te wenden. Wij zullen des te meer in staat zijn den tijd van uitputting der fossiele brandstoffen langer te verschuiven, naar gelang onze heerschappij over de natuurkrachten toeneemt. Inderdaad een krachtig bewijs, dat de maat van ’s menschen beschaving naar dat vermogen moet worden afgemeten, want de heerschappij over de schepping, waarin de mensch zich verheugt, heeft hij niet te danken aan de grooter ontwikkeling zijner spieren, maar aan zijn verstand, waardoor hij de natuurkrachten, buiten hem, dwingt zijne bevelen ten uitvoer te brengen.