Vóór LINNAEUS zijn beroemd stelsel op het getal der meeldraadjes en stempels had gevestigd, waren de planten, naar haar oppervlakkigen aanblik, in eenige groepen gerangschikt, op dezelfde wijs als wij in het dagelijksch leven plegen te doen. Zoo rangschikte men de woudboornen, de vruchtboomen, de bolgewassen, de waterplanten, de vergiftige en aromatische gewassen tot groepen, waarvan de meesten de ongelijksoorligste planten in zich vereenigden en bij do toenemende bekendheid met vele buitenlandsche planten niet konden behouden blijven. Het stelsel van LINNAEUS gaf daarentegen een zeer gemakkelijk middel tot onderscheiding en herkenning aan de hand,doch was alleen van toepassing op de zigtbaar bloeijende planten (Phanerogamen). De lager bewerktuigde, de Varens, Mossen, Wieren en Zwammen bleven hare natuurlijke rangschikking behouden, want LINNAEUS ontdekte in haar niets, dat naar bloemen, naar meeldraadjes of stempels zweemde; alleen zaden of kiemkorrels, die zich òf in vruchtjes òf op de oppervlakte der plant zelve ontwikkelen. Hij veronderstelde echter, dat bij deze planten op nog onbekende wijze, door nog niet waargenomen organen iets dergelijks moest plaats hebben als bij de bloeijende planten (eene veronderstelling, wier juistheid thans ten minste bij velen van haar is gebleken) en noemde ze daarom Cryptogamae (verborgen bloeijende) in tegenstelling van de Phanerogamae of zigtbaar bloeijende. Verder kon hij niet gaan en door zijn kunstmatig stelsel in de lagere plantengroepen de natuur niet verbeteren, die daarin zoo duidelijk spreekt, dat een kind die groepen bij den eersten aanblik weet te onderscheiden.