Midden in Nederland ligt een uitgestrekte hoogvlakte, meest heide, afgewisseld door overoude bosschen, bouwlanden, kale of begroeide heuvels, — schraal bevolkt, stil, oud, rustig, — waar natuur en mensch nog gezellig samenleven, nog niet gestoord zijn door koortsachtige jagt naar verandering, — een doorn in het oog van den econoom, een paradijs voor den armen Hollander, wiens geest nog niet geheel in polders, kanalen en grachten is opgegaan. Eenmaal was de Veluwe bedekt met een ontzaggelijk woud. De menschen hebben dat woud voor een groot deel uitgeroeid, en heide en stuifzand achtergelaten. Ook het Veluwsche bosch is een bouwval , gelijk het Hollandsche, maar beter bewaard en minder door den tijd geschonden.