Si vis pacem, para bellum (wenscht gij den vrede, rust u uit ten krijge.) Zou het inderdaad de vrede zijn , dien de mogendheden zoeken , wanneer zij zonder ophouden elkander trachten te overtreffen in het opdrijven van de oorlogsbegrootingen, in het bouwen van steeds sterkere forten, in het bedenken van heviger werkende moordwerktuigen , in het gieten van zwaarder geschut, in het zoeken van het meest volmaakte middel, dat aan den kogel zijne snelheid en doodelijke kracht mededeelen moet? Zijn dit nu de werken des vredes? Niemand die het gelooft; niemand die zijn vaderland liefheeft en die niet met bekommernis vraagt, tot welk noodlottig einde al die voorbereidselen ten krijge zullen leiden. En toch vragen zij de aandacht niet alleen van regeeringspersonen en krijgskundigen; ook in de kringen der wetenschap, zelfs op de plaatsen waar deze hoogtijden viert, ook daar behooren de vorderingen , waarmede staatmanswijsheid en krijgskunde haar voordeel trachten te doen, tot de onderwerpen van den dag. Ja in welken kring wordt daarvoor dezer dagen geen aandacht gevonden? wie heeft b. v. niet van de oefeningen met rookloos kruit gelezen of gehoord? Een woord , dat kort na de ontdekking van het schietkatoen gesproken werd, zou men met eenige wijziging kunnen toepassen: »er gaat door onze journalistiek een adem van rookloos kruit.”