Zonder twijfel is de hond het oudste huisdier; alle wilde stamvormen, die hebben meêgewerkt tot het formeeren van den tammen hond, kwamen bij bet domesticeeren den mensch reeds halverwege tegemoet, doordat zij zich vrijwillig aan den mensch aansloten. Niet om de groote en vele diensten, die deze dieren ons tegenwoordig bewezen, heeft men ze in ’t begin getemd. Men pleegt toch dikwijls de landhuishoudkundige waarde van den hond voor menschen, die op een lagen trap van ontwikkeling staan, te overschatten. Jagers, die nog geen ver-reikende vuurwapens bezitten, hebben weinig dienst van een jachthond; ook kunnen ze wegens hun scherp gezicht en gehoor zeer goed een speurhond ontberen. Wij vinden daarom den hond bij de oude jagersvolken meer als speeltuig voor de vrouwen, dan als strijdmakker en jachtgenoot voor de mannen. De legervuren der jagerstammen vormen machtige aantrekkingspunten voor vele dieren, de behaaglijke warmte van het vuur oefent een sterke bekoring op hen uit. bovendien leveren deze tijdelijke menschelijke nederzettingen overvloed van afval, zoodat wolven, jakhalzen, e. d. dieren den disch steeds gedekt vinden. Kwam er nu een jong, hulpbehoevend wolfje in de handen der menschen, dan waren er allicht medelijdende vrouwen, die het aan de borst legden, om het zoo groot te brengen.