Wij Nederlanders mogen ons verheugen, ja zelfs er met recht roem op dragen, dat er in ons kleine land eene groote wetenschappelijke instelling bestaat, waaruit inlandsche natuuronderzoekers on geleerden van alle beschaafde volken, als uit eene onuitputtelijke bron, kunnen putten om hunne kennis omtrent de natuurlijke voortbrengselen van onzen wereldbol te vermeerderen. Ieder begrijpt reeds dat ik ons rijk en alom beroemd Museum van natuurlijke geschiedenis te Leiden bedoel. Daar toch zijn, als in een goed voorzien magazijn, een zoo groot aantal dieren uit alle streken onzer planeet bijeengebracht, dat wij gerust mogen beweren, dat zelfs de zeer rijke museën der grootste Europeesche rijken, Engeland, Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk en Rusland, over het algemeen genomen, niet zoo vele uitgezochte en goed bewaarde soorten van dieren bezitten als in het onze bijeenverzameld zijn. Deskundige vreemdelingen, anders gewoonlijk omtrent Nederland niet zeer toegevend, stemmen hierin gereedelijk toe, on bewijzen hunne ingenomenheid met de te Leiden bijeengebrachte schatten, niet alleen door ze te komen bewonderen, maar ook voornamelijk door er gebruik van te maken bij het te boek stellen van de uitkomsten hunner geleerde onderzoekingen, die zij aldaar hebben bewerkstelligd.