In de provincie Groningen vindt men in het najaar, in den winter en in het voorjaar, in de meren, poelen, plassen, baggerputten, op de lage hooilanden als zij met water bedekt zijn, en langs de kusten tot aan zee, in de goten, slenken en gaten van het Wad en van den Dollard, eenden van verschillende soort, waarvan de volgende tabel een overzicht geeft. Van de wilde eenden ( A. boschas) zijn twee verscheidenheden, die men door den naam van Westerschen on Oosterschen onderscheidt. Het verschil tusschen beiden moet men niet alleen zoeken in het gewicht van de eersten boven de laatsten, maar van de Oostersche eenden zijn de vederen tevens van bleekere kleur dan van de Westerschen. Op den snavel hebben de eersten in den regel een zwarten streep, die op dien der laatsten niet voorkomt. De kleur van den snavel speelt bij de eersten uit het geele, bij de laatsten uit het groene, terwijl de teenen der eersten iets korter zijn dan die van de laatste. Van de Oostersche eenden is nog eene verscheidenheid met pikzwarte bekken en nog iets bleekere vederen, die de vogelvangers, ik weet niet waarom, Meppeler eenden noemen.