De provincie Groningen had vroeger veel meer tamme ganzen, dan thans. De uitbreiding van den landbouw, die aan de groenlanden in streken, waar de grond door hoogen waterstand niet voor de teelt van gewassen geschikt was, maar aan welke men later door verbetering van den waterafvoer, hetzij door het graven van kanalen, of door het bouwen van watermolens, eeno droge ligging gaf, heeft doen inzien dat de teelt dezer vogels soms een twijfelachtig voordeel kan geven, maar soms door het nadeel dat de ganzen aan gewassen toebrengen met eenen goeden landbouw moeielijk kan te zamen gaan. Westerwolde was vroeger de kweekplaats der tamme ganzen. In de oude reglementen der marken vindt men voorschriften voor het getal ganzen, dat ieder waargerechtigde jaarlijks op de marke mocht doen weiden. Tot bewijs daarvan deel ik mede, dat in de willekeur van de marke van Onstwedde van den 3 Mei 1688 en later in die van den 4 Mei 1793 in art. 3 is voorgeschreven, dat “op 8 mallen waar of een boerregt op de marke mogten worden gebragt: 4 olde gansen ende een gant en de jonge ganson daarvan komende op Meggeles of te nomen, dat niemand in zijn koorn of te eikelen daarbij beschadigt wordt, bij verbeurte van een halve tonne bier.”