Onze planeet is bevolkt door een onnoemelijk groot aantal levende wezens. Een juist begrip van dat aantal ontsnapt ten eenenmale aan ons voorstellingsvermogen. Of men zegt billioen of trillioen... voor onze voorstelling komt dat vrijwel overeen met »oneindig”. Slechts door vergeljjking kan men zich eenigermate een denkbeeld vormen. Ten koste van, ik geloof twee jaren arbeids en eenige tonnen gouds, geraken wij in Nederland iedere tien jaar tot de wetenschap hoe groot de menschelijke bevolking is. Stellen wij die thans op vijf millioen, dan is dat in ronde cijfers op iedere drie bunders zeven a acht menscben — waarlijk niet veel zou men zoo zeggen. Denken wij ons die drie bunders beplant met kleine boompjes op een halven meter afstand van elkaar, dan zouden daar reeds 30.000 staan! En hoeveel plantjes kunnen nog in de tusschenruimten groeien! Hoeveel insekten, wormen, slakken leven daar van die planten, hoeveel vogels en zoogdieren van die insekten en wormen. En toch, wat beteekent dit aantal vergeleken bij mikroskopische wezens, zooals bijv. bakteriën, waarvan er gemakkelijk een half millioen op een cub. mM. gaan? Tot welk cijfer komt men, als men bij mikroskopisch onderzoek van een enkelen druppel water duizende levende organismen vindt en berekent uit hoeveel duizende druppels water het kleinste slootje bestaat. In der daad zijn dan ook de wateren oneindig meer bevolkt dan de aarde met haren dampkring. En niet alléén, wat betreft die kleine, zoogenaamde mikroskopische wezens. Hoeveel haringen moeten er wel in zee leven, als men nagaat dat het aantal jaarlijks gevangene reeds 10.000 millioen bedraagt. In de maag van een haring vond men cª. 10.000 schaaldiertjes, bijna allen van dezelfde soort. Heel veel langer dan 24 uur zullen die wel niet in de maag te zien zijn, en als een haring dagelijks zooveel noodig heeft, dan zijn dus voor die 10.000 millioen haringen noodig geweest 100 billioen schaaldieren per dag! En dat van éen of twee soorten. Het aantal bekende diersoorten is echter verbazend groot: men schat het getal soorten van insekten alleen op meer dan een millioen. Wanneer wij derhalve zeggen, dat onze planeet niet door milliarden, niet door billioenen, maar door trillioenen levende wezens bevolkt is, dan blijven wij zeker nog verre beneden de waarheid. Dat onnoemelijke aantal, dat wij met verlof der heeren mathematici gerust «oneindig” kunnen noemen, zij allen voeren begrijpelijker wijze een feilen strijd om het bestaan, een strijd, waarin niet de grootste, niet de sterkste, maar de meest-geschikte ten slotte overwinnaars zullen blijven. Hard, ja wreed is die strijd; maar heilzaam. Heilzaam, niet voor het individu, maar voor het soort. 1 De natuur tracht het soort te behouden, zij het ook ten koste van het individu. Wanneer wij nu weten, dat geen twee individu’s volkomen gelijk aan elkaar zijn, dan volgt daar reeds uit, dat de strijd om het bestaan ook voor twee individu’s nooit volkomen gelijk is. Hierin ligt dus de mogelijkheid dat het éene individu den strijd met gunstiger gevolg kan volhouden dan het andere. En als wij ons nu weder voor den geest roepen hoe ontzettend fel die strijd moet zijn, dan wordt het begrijpelijk, hoe zelfs het allerkleinste voordeel van gewicht kan worden en het in den regel ook zal worden, m. a. w. dat het den gelukkigen bezitter meer geschikt zal maken. Zij nu, die eigenschappen bezitten, welke hen tot de meer geschikte maken, hebben derhalve de grootste levenskans en dus òok de grootste kans nakomelingen te verkrijgen, die op hun beurt de geschikte eigenschappen erven en weder aan hun nageslacht meêgeven. Men zich kunnen voorstellen hoe op deze wijze door accumulatie in dezelfde richting een zekere eigenschap zich in steeds hoogere mate zal doen gelden. Het gevolg is, dat in den loop der eeuwen de nakomelingen van een zeker individu steeds variaties- vertoonende, meer en meer zijn gaan afwijken van de stamouders. Zoo is ten slotte dan een andere »species” ontstaan. Waarin die verschillen zullen bestaan, hangt natuurlijk af van de omstandigheden. Zoo zullen organen tot ontwikkeling kunnen komen, die de dieren in staat stellen beter hun prooi te bemachtigen of aan hunne vijanden te ontkomen, eigenschappen die de beide seksen in staat stellen elkaar te vinden, enz. enz.