Onder de vele gewigtige ontdekkingen op natuurwetenschappelijk gebied, die in de laatste helft der 19° eeuw gedaan zijn en wol degelijk van grooten invloed op de tot nu toe gevestigde zienswijzen zullen worden, nemen vooral de onderzoekingen door prof. HALLIER van Jena over gistingsverschijnselen, choleramiasmen enz. eene eerste plaats in. Wat DARWIN voor de meer zigtbare natuurindeeling geworden is, is HALLIER voor het met het ongewapende oog niet waarneembare gedeelte der schepping. Zijne proeven worden daardoor veel moeijelijker en mogen daarom op hooger prijs gesteld worden, daar hier vooral hij het geest afmattende der proeven en waarnemingen eene groote mate van geduld, naauwgezetheid en sterk gezigtsvermogen werden vereischt. Groot was dan ook de bijval, die den vermaarden onderzoeker te beurt viel en ik meen den lezer van het Album der Natuur geen ondienst bewezen te hebben, door hem met het door prof. SCHLEIDEN over die werken van prof. HALLIER gevelde oordeel bekend te maken. De mensch is in den waren zin des woords altijd bevreesd voor de natuur; zelfs de toenemende civilisatie bevrijdt hem daar niet van, de vrees neemt slechts andere vormen aan en de voorwerpen, die hem die vrees aanjoegen, wisselen zich slechts af. De mensch moet dat vreezen, wat hij niet begrijpt; de natuur in haren geheelen omvang echter blijft hem altijd onbegrijpelijk, want bij de oneindigheid van tijd en ruimte valt wel aan een einde van het onderzoek niet te denken, maar wij kunnen wel aannomen, dat het einde van liet onderzoek tot het begin van het begrijpen des geheels zal leiden. In de kindschheid des menschdoms werd de natuur door een onvermijdelijk anthropomorphismus als iets levends beschouwd, waarmede men geloofde geestelijk te kunnen verkeeren en het schijnt ons dan ook niet onbegrijpelijk toe, dat men op dien lagen trap van ontwikkeling staande, het vijandige in de natuur begon te vreezen. Wijze priesters maakten van dat verhevene booze geesten en van deze weder een handelsartikel, door hunne tusschenkomst in het bezweren, beschutten of vernietigen er van te verkoopen, natuurlijk zonder dit ooit te kunnen, want hiertoe is slechts de wetenschap in staat en dat nog wel in zeer beperkte mate, over slechts zeer enkelen en maar tot zekeren graad. De mensch gelijkt hier geheel en al aan de muis in de fabel, die bevreesd werd voor het brullen van den stier, maar zich later door de veel kleinere, maar zachtjes naderbij kruipende kat liet vangen en opvreten.