In het jaar 1759 werd door Robert SYMMER omtrent het wezen der electriciteit een hypothese gesteld, die veel opgang maakte en tot Voor betrekkelijk korten tijd nog algemeen gebruikt werd. Hij veronderstelde, dat er twee electrische vloeistoffen bestonden, die tegengestelde eigenschappen bezaten, in zoo verre, dat de deeltjes eener zelfde vloeistof elkaar afstooten, maar die van de tegengestelde vloeistoflen elkaar aantrekken. Zijn beide vloeistoffen in gelijke mate in een lichaam aanwezig, dan toont dit zich niet electrisch of, zooals SYMMER het uitdrukte neutraal electrisch. Hoor wrijving worden de beide vloeistoffen gedeeltelijk gescheiden. LICHTENBERG (1778) noemde de electriciteit, die glas krijgt bij wrijving met zeemleder, dat met tinamalgama bestreken is, positieve electriciteit, de andere de negatieve en zoo worden zij nog onderscheiden. Hoe een electrisch lichaam op een afstand kon werken op een ander, was een vraag, die aanvankelijk niet gesteld werd Men wist oor COULOMB, dat de werking omgekeerd evenredig was met de tweede macht van den afstand tusschen de lichamen en daarmede vas men tevreden.