In vorige jaargangen van het Album heb ik herhaaldelijk de overblijfselen van den voorhistorischen mensch en zijne kunstvlijt, welke men in Amerika gevonden heeft, besproken, en het ook waarschijnlijk trachten te maken, dat dit werelddeel reeds voor den aanvang onzer jaartelling aan sommige volken der oude wereld, in het bijzonder aan de Phooniciërs en Carthagers, niet geheel onbekend was. Zoo ik hier op dit laatste onderwerp terugkom, dat oogenschijnlijk beter in een oudheidkundig of geschiedkundig tijdschrift, dan in dit Album op zijn plaats zou zijn, dan is het omdat de vraag in hoever Amerika aan die oude volken bekend was, voor de ethnologie van Amerika van zoo hoog belang is (en de ethnologie is toch ook een natuurwetenschap) en omdat mij, sedert ik mijn vorige artikelen schreef, een feit bekend geworden is, dat mij schijnt de vraag volkomen te beslissen. Den 16den October 1869 toch werd in de stad Lafayette in den Noord-Amerikaanschen staat New-York een groot standbeeld opgegraven, van albast vervaardigd en blijkbaar van hoogen ouderdom. Het lag op eene diepte van 5 voet beneden de oppervlakte en werd ontdekt doordat, een hemlock-boom (Abies Canadensis) omgevallen of omgehouven zijnde, in den kuil, waarin de wortels daarvan geweest waren, het hoofd van het beeld bloot kwam. Het beeld is tien voet en 4 ½ Eng. duim hoog en weegt 2990 Amer. ponden. Het draagt sporen van vroeger beschilderd te zijn geweest en is blijkbaar afkomstig van een volk, dat in de beeldhouwkunst zeer ervaren was. Op den arm staan de onderstaande karakters: