Voor de winterroggeteelt levert de korenbloem het meeste gevaar op. Zij vertoont zich hier als eenjarige en als overjarige plant, zoodat de jonge korenbloemen, die zich in droge najaren het meest in de pas opgekomene winterrogge ontwikkelen, met het gewas opgroeien en van alle voedende bestanddeelen in den grond ruimschoots hun aandeel tot zich trekken. Met hare takken vult zij alle holten in den stand van het graangewas aan. In Juni prijkt zij met de schoonste bloemenpracht die het veld aanbiedt, en na het afvallen der eerste bloesems ontluiken telkens weer jongere bloemknoppen. Ongeveer tien dagen vóór den tijd, waarin de korenoogst aanvangt, ligt er van deze plant eene hoeveelheid zaad op den grond, die het ergste voor den landbouwer zou doen vreezen, indien dit alles tot ontwikkeling kwam. In natte tijden komt dat zaad veel minder tot ontwikkeling dan in droge jaren, en hoe meer grondbewerking er plaats heeft en de fijnheid van den grond wordt bevorderd, hoe meer jonge planten zich vertoonen. De stengel van de korenbloem is zoo hard en stevig, dat het koren er door voor het legeren wordt behoed, en zoo ziet men ter plaatse, waar in een legerend graangewas enkele zeer sterke korenbloemen staan, soms wanstaltige vertooningen, die de aandacht trekken. Het beste middel om eene sterke vermeerdering van dit gewas tegen te gaan, is het op behoorlijken tijd (vóór 20 Sept.,) zaaien van het graan, opdat het zooveel bladvorming verkrijgt dat de planten der korenbloemen verdrukt worden; doch dit is zeer bezwaarlijk omdat het koren er van lijdt. Uitwieden in het voorjaar wordt in enkele gevallen toegepast. Bij de rijenteelt kan men hen in het voorjaar dooden door te gaan schoffelen, welk middel wij meermalen zelf hebben toegepast.