Een der eerste insekten, welke de reiziger in Argentina, of in Zuid-Amerika in het algemeen, ontmoet, ja ik zou durven zeggen de allereersten, die zijne aandacht trekken, zoowel door hunne talrijkheid als het vreemde uiterlijk, zijn ongetwijfeld die, welke door de spaansche bevolking bichos canasto of bichos de cesto genoemd worden. Deze naam intusschen is slechts half spaansch; te vergeefs zal men het woord bicho, dat “beestje” boteekent, in een spaansch woordenboek zoeken. Het is een woord uit het alhier zoogenoemde cincho, d. i. de taal der oorspronkelijke indiaansche bewoners; het woord cincho behoort daartoe evenzeer. Vele woorden dezer oude taal zijn bij de landbewoners, de Gaucho’s, nog in wezen gebleven en hebben zich met de spaansche taal vermengd; eenigen hunner hebben zelfs hun weg tot de hoofdsteden gevonden, b. v. de woorden talabarteria (zadelmakerij), yuyu (onkruid), chuchu (koorts), enz., welke men evenzeer dus in een spaansch woordenboek te vergeefs zoeken zal. Bicho de cesto, of bicho canasto, wat hetzelfde boteekent, wil zeggen “het mandonbeestjen”, het beestje dat een mand of korf maakt en met zich draagt. Dit insekt behoort tot de grooto orde der vlinders of schubvleugeligen (Lepidoptera), maar alleen in zijn eerste levensperiode, dus als rups, voert het dozen naam. De vlinder is bij de be- volking veel mindor of in het geheel niet bekend, en gewoonlijk hoort men van de bicho de cesto spreken als van een worm. De familie, waarin ons insekt te huis behoort, is die der Psychidae, die ook in Europa zoo talrijk vertegenwoordigd is en allen in zelf vervaardigde huisjens leven, zooals ik reeds vermeldde in het artikel “over Coleophoren en andere kleine motten”, verschenen in den jaargang 1869 van dit Album, er toen voor waarschuwende, door de overeenkomst in levenswijs, deze Psychidae niet voor Coleophoren of motten te houden, daar zij niet als deze tot de Microlepidoptera, maar tot de Macrolepidoptera, en wel tot de Bombyciden, behooren. Deze familie kenmerkt zich daarenboven nog door het ongevleugeld zijn der wijfjens.¹