Er zijn in de natuurkundige wetenschappen vele onderwerpen, welke ingewikkeld zijn, en dus niet dan voor deskundigen behandeld kunnen worden, ten ware zij,— één enkel punt tegelijk, — zóó in bijzonderheden uitgewerkt waren, dat zij ook voor in het vak minkundigen verstaanbaar werden, en alzoo aangenaam en bezield door dien warmen gloed, welke aan iedere zaak eigen is, waarbij wij de natuur in hare volle waarheid aanschouwen. Er zijn echter ook onderwerpen, die zoo naauw met algemeen bekende natuurverschijnselen in verband staan of daaruit geheel en al, als het ware, rvorden afgeleid, dat zij door ieder beschaafd mensch wel begrepen kunnen worden. — Hij, die de natuurkundige wetenschappen beoefent, wordt, in den loop zijner nasporingen, dikwijls levendig getroffen door de opmerking van schijnbaar kleine bijzonderheden, maar die met algemeene wetten ten naauwste zamenhangen en die hem dikwijls, op eene geheel ongedachte wijze, een helder denkbeeld geven van grootsche en verhevene inrigtingen, die ten aanzien van het geheel der natuur gelden en zich zoowel in algemeene als in bijzondere verschijnselen ten duidelijkste openbaren; — aanduidingen, dat één verheven Geest met wijsheid en vastheid de teugels van dat groote rijksgebied vasthoudt en met eene, over het groote zoowel als over het kleine wakende, voorzienigheid bestuurt. — Heerlijke bloemen zijn dit op het pad des natuuronderzoekers, bloemen, die eenmaal tot rijpe vruchten van kennisse des verstands en veredeling des harten zullen rijpen; doch rijpen, zoo als alle vruchten rijpen, indien God den wasdom geeft.