Deze plant is algemeen in Palestina. Zij is bij de kruidkundigen als Anastatica hierochuntica, onder de kruisbloemen (Cruciferae), bekend. In het Nederduitsch en in natuurkundige verzamelingen draagt zij den naam van Roos van Jericho, eenen ongepasten naam, daar zij volstrekt geene overeenkomst met eene roos vertoont. Het is eene kleine struik of half-heester (suffrutex) met kleine graauwachtige bladen, korte, stijve en kromme takken, welke laatste, tijdens bunnen groei, zich straalsgewijze over den grond uitbreiden. Zij beeft kleine bloemen, op die van de gewone radijs gelijkende, en sterft na de rijpwording van het zaad. Het merkwaardigste van dit gewas is de eigenaardige verandering zijner gedaante, naarmate van de droogte of vochtigheidstoestand van de lucht. Na zijnen dood toch krommen zijne takken zich naar boven en trekken zich te zamen tot eenen nagenoeg ronden bol, die, van den wortel afgescheurd, met zand uit de woestijn bedekt wordt en de zaden in de door die takken gemaakte holte bewaart, of als een bal door den wind her en derwaarts gedreven, maanden lang rondzwerft, tot dat de eerstinvallende regens de takken doen uitstrekken, waardoor de plant aan den grond vastgehecht raakt en hare zaden uit hunne haauwtjes uitstort, die dan, door diezelfde regens gedrenkt, spoedig ontkiemen en een aantal nieuwe planten doen geboren worden. Dit is de eenvoudige loop der zaken, waarop nog weder onlangs de aandacht gevestigd is door Lynch en Meissner (Zie Botanische Zeitung 1851, p. 601). Bij die bevochtiging wordt echter de plant zelve niet weder in het leven teruggeroepen, zoo als het volksgevoelen in die streken beweert.