Bij de beschouwing der gewassen, waarmede deze onze aarde zoo fraai en in zoo duizendvoudige verscheidenheid getooid is, en waarbij, op eene zoo treffende wijze, zich het nuttige aan het aangename paart, werd mijne aandacht menigmaal getrokken door talrijke de merkwaardige blijken van nuttige voorzorgen, die tot instandhouding van alle gewassen en tot bereiking van vele bijzondere oogmerken worden opgemerkt. Ik wil trachten het een en ander, wat mij uit dit oogpunt voor den geest kwam, mede te deelen, in het vertrouwen, dat velen niet mij zullen inzien, dat het woord Voorzienigheid geen ijdele klank is; maar dat er inderdaad talrijke en eigenaardige voorzorgen voor de instandhouding van alles, op eene even eenvoudige als doeltreffende wijze, in de groote huishouding der natuur bestaan. Ik zal dit thans inzonderheid voor het plantenrijk trachten aan te wijzen, alhoewel ik niet twijfel, of diergelijke opmerkingen zouden evenzoo te maken zijn niet betrekking tot andere deelen van het groote rijk der schepping. Wanneer wij in het algemeen de plant met hot dier vergelijken, dan blijkt het, dat de eerste, die zich niet van plaats tot plaats kan bewegen en geene gevaren kan ontvlieden, aan veel meer uitwendige nadeelen dan het dier blootstaat; maar hier staat tegen over, dat het herstellingsvermogen bij de plant veel grooter is dan bij het dier en het eene orgaan veel ligter in het ander overgaat, waardoor veel, wat verloren gegaan is door uitwendige beleediging, door storm of watervloed of door de vernieling door dieren, die op eenige plant azen, gemakkelijk hersteld wordt. Een in den grond gebragte stam h.v., of een deel daarvan, zal de verrigtingen van eenen wortel op zich nemen, eene vaste onderaardsche standplaats voor het gewas uitmaken en nieuwe wortelvezels uitschieten, om de voeding ongestoord te doen plaats hebben, zoo als bij het omkeeren van hoornen, dat hij populieren b.v. wilgen en linden vrij gemakkelijk gaat, hij het stekken enz. gezien wordt. Een uit de takken door de lucht nederdalende wortel zal in oenen stam veranderen, gelijk men hij Indische vijgsoorten dikwijls ziet, waardoor vaak honderden stammen, van boven door een groeijend loofverdek verbonden, voorkomen en een zoo zamengestelde boom eene zeer aanmerkelijke uitgestrektheid grond overschaduwt ¹). Gaat hier de hoofdstam verloren, dan blijft de boom in leven, steunende op zijne vele zijstammen, voormalige wortels. Men ziet dikwijls ook wilgenboomen, in welker hol geworden stam wortels gevormd zijn, die de verrigting van het verloren stamgedeelte geheel of gedeeltelijk op zich nomen. DRIJFHOUT heeft hiervan reeds merkwaardige voorbeelden aangetoond ²). Ik zelf zag het menigmaal in soorten van Pandanus , b.v. P. graminifolius onzer plantentuinen, waarbij de geheele hoofdstam vergaan was, maar de boom in leven bleef, steunende op zijne talrijke, zijdelings uitschietende en in nieuwe stammen veranderde wortels, die, als schuinstaande pijlers, de kroon onderstutten en in leven houden. Ik bewaar nog altoos een stam van den zoogenaamden Pruikenboom (Rhus Cotinus) , dien ik nog levend gekend heb, als een hollen stam, waarvan de holte door een vlechtwerk van wortels aangevuld was, terwijl slechts eene dunne laag hout en schors nog aan de buitenzijde was overgebleven. Later is dat buitendeel ook gestorven en afgevallen, maar is de boom nog een geruimen tijd blijven leven, gedragen op die in den stam gevormde wortels (zie nevensgaande figuur).