Eenige jaren geleden verdeelde iemand, in een artikel, in een Engelsche Revue, over het alkoholisme, Europa in »natte” en »droge” staten, om een amerikanisme te gebruiken. Hij rangschikte de zuidelijke staten: Spanje, Portugal, Italië, Griekenland en ook Frankrijk onder de onthoudingsstaten, terwijl Noord-Europa aan alkoholisme leed. De stelling van den schrijver was, dat Noord-Europa in een overgangsperiode verkeerde. De zuidelijke staten hadden al sedert geruimen tijd de dronkenschapsperiode achter den rug en het doorgestane alkoholisme van vroegere eeuwen had nu deze meer zuidelijke volken, waaronder ook Frankrijk, de begeerte naar sterken drank ontnomen, terwijl de jongere staten van Noord-Europa ook langzamerhand ontnuchterd zouden worden zoodat door verzadiging ook de trek naar, of de behoefte aan alkohol zoude verdwijnen. Wanneer men echter het geschrift leest van HENRI DAGAN over L’alcoolisme, Critiques des Remèdes in l’Humanité Nouvelle van Februari 1901 en denkt aan de wetgeving en aan de pogingen tot betere reglementeering van het vorige jaar en van dit jaar, in de Fransche Kamers aanhangig, dan moet men wel tot het besluit komen dat de voorgaande stelling onjuist is; want de vermeerdering van het gebruik van alkohol bestaat niet alleen in de noordelijke landen, maar de verhouding is voor de zuidelijke landen, voor Frankrijk in het bijzonder, veel meer onrustbarend. Wie heeft in den laatsten tijd niet gelezen over het ontzettende brandewijn-gebruik in Bretagne en Normandië door den arbeidenden stand van beiderlei kunne? Volgens DAGAN, aan wien wij in dit artikel de cijfers, op Frankrijk toepasselijk, ontleenen, werd in 1850 in Frankrijk belasting betaald van 585.200 hectoliters, in 1870 van 882.790 en in 1895 van 1.549.045. Dit wordt steeds meer. Als men nu daar bijvoegt alles wat aan het oog van den fiscus ontsnapt, en dat is volgens competente schrijvers omstreeks 500.000 hectoliters, dan komt men tot een jaarlijksch gebruik in Frankrijk van 2.000.000 hectoliters. Men heeft berekend dat 1/10 van de geheele bevolking er ¾ van drinkt. Dat beteekent dat 4 millioen Franschen gemiddeld jaarlijks 40 liter alcohol van 100°, dat is 100 liter brandewijn per hoofd drinken. In Engeland is het drankverbruik zeer groot en neemt ook jaarlijks toe. 36 pct. van ’s lands inkomsten spruiten daaruit voort, terwijl deze in Frankrijk slechts 19 pct. bedragen, tegen 18 pct. in Duitschland en 28 pct. in de Vereenigde Staten. Nu rekent SHERWELL de bevolking op 40 millioen, waaronder 14 millioen kinderen zijn onder 15 jaar en 3 millioen geheel-onthouders. De overblijvende 23 millioen geven uit £ 161.163.475 aan drank in den een of anderen vorm, hetgeen een bedrag maakt van £ 7.10 per hoofd (fl. 84.60) of, over de geheele bevolking omgeslagen, £ 3.19.11½. Het drankverbruik voor die drinkende 23 millioen komt te staan op ongeveer 228 liter bier, 8 liter sterken drank en 2 liter wijn. De verhouding van den sterken drank steekt hierbij gunstig af bij Frankrijk, met de 100 liter per drinkend hoofd, en staat ongeveer op de helft met die van den onthoudersstaat Maine, waar in 1893 per hoofd het gebruik was 2 liter rum en 2 liter whiskey, zooals blijkt uit The Liquor Problem in its Legislative Aspects by FR. H. WINES and JOHN KOREN, uitgegeven op last van het Sub-Committee (bestaande uit de leden CHARLES W. ELIOT, SETH LOW en JAMES C. CARTER) van de Commissie van Vijftig, aangesteld door de Vereenigde Staten om het drankprobleem te onderzoeken.