Wat een groot aantal boeken, brochures, tijdschrift- en dagbladartikelen van geleerde en niet geleerde natuurkundigen zijn er verschenen in die tien jaren, welke er verloopen zijn sedert de uitstekende arbeid van DARWIN het licht zag. Hoeveel heftige protesten en anathema’s zijn er geuit tegen DARWIN’S leer omtrent het ontstaan der diersoorten, maar daartegen ook, hoeveel warme aanhangers en krachtige verdedigers hebben zijne beschouwingen gevonden. Nooit echter werden de hartstogten sterker opgewekt en nooit is de strijd heviger gestreden, dan toen sommigen het zich ten taak schenen gesteld te hebben om aan te toonen, dat het noodzakelijk gevolg der theorie van DARWIN dit zou wezen: dat ook de mensch afkomstig moest zijn van een lagere diersoort, of, zooals men dikwijls hoorde, van een aap; dat de mensch zich niet langer zou kunnen handhaven op het standpunt, dat hem buiten het dierenrijk plaatste, maar dat hij een schakel vormde, al was het dan op het oogenblik ook de laatste schakel, van de keten, die alle georganiseerde wezens aan elkander verbindt. Of het werpen van dien fakkel der tweedragt in de maatschappij op het tegenwoordig standpunt der wetenschap gewenscht kan geacht worden, meen ik te moeten betwijfelen. Beter ware het naar mijn inzien geweest, zoo men een dergelijke kwestie, waardoor de menschelijke hartstogten zoo hevig worden opgewekt en waarvoor men nog zoo weinig positieve bewijzen kan aanvoeren, voorloopig aan de mannen van het vak had overgelaten.