»Albert de rochas vestigt er in het jongste nummer van La Nature nog eens de aandacht op, dat de gevoeligheid voor kleuren met de ontwikkeling der menschenrassen nauw samenhangt. Het onderwerp is in ’87 reeds door magnus behandeld in zijn Entwickelung des Farbensinnes en eug. de froberville is bij de studie der Zuid- en Midden-Afrikaansche talen tot een overeenkomstig resultaat gekomen. Dit zal voor velen verrassend zijn. Terwijl men uit de teksten reeds opmaakte dat de oude Perzen b. v. geen blauw van zwart onderscheidden, terwijl in Homerus van plantengroen en hemelsblauw niet gesproken wordt, maar herhaaldelijk van geel en rood, blijkt nu dat heden ten dage in Zuid- en Midden-Afrika over ’t geheel slechts wit, zwart en rood door de inboorlingen duidelijk worden onderscheiden. Blauw en paars worden steeds met zwart verward, geel en oranje met wit of rood; groen heet nu eens zwart, dan weer geel. In geen der 18 Afrikaansche talen, door hem onderzocht, vond de rochas een afzonderlijk woord voor blauw, zelden voor groen en geel, die dan meestal nog slechts andere vormen zijn van de woorden voor wit en rood. Men kan dus zeggen dat het gezichtsvermogen door de beschaving niet weinig verfijnd is. Misschien gelukt het onzen naneven, ook voor de infra-roode en ultra-violette lichtstralen gevoelig te worden!”