Californië strekt zich uit over bijna tien breedtegraden, een afstand ongeveer gelijk aan die van Amsterdam tot de Middellandsche Zee. Valleien en bergen wisselen elkander gedurig af, terwijl de golven van den Grooten Oceaan de kusten van dit land bespoelen. Het vertoont daarom eene groote verscheidenheid van klimaat. Terwijl in het eene gedeelte de grond met sneeuw bedekt is, staan in het andere de rozen in vollen bloei. Den reiziger, die deze streken bezoekt, valt vooral de weelde van den plantengroei in het oog. Wuivende palmen, slanke yucca’s en eucalyptus-boomen schijnen elkander te verdringen, terwijl vooral de coniferen, en daaronder in de eerste plaats de Sequoia’s, de aandacht trekken. Van deze bestaan twee soorten, Sequoia gigantea en Sequoia sempervirens, die beiden slechts in Californië voorkomen. De laatste soort werd in 1846 door ENDLICHER, een Oostenrijksch botanist, voor bet eerst beschreven, en zoo genoemd ter eere van SEQUOYAH, een opperhoofd der Cherokeezen, terwijl de boom den soortnaam sempervirens te danken had aan den hoogen ouderdom, welken hij kan bereiken. Maar in afmetingen wordt hij overtroffen door de hem aanverwante Sequioa gigantea. Deze werd in 1850 ontdekt en verkreeg eerst den naam Wellingtonia (LINDLEY). Dit stond den Amerikanen echter niet aan, en de boom werd door WINSLOW herdoopt in Washingtonia. Maar eindelijk bleek dat hij tot hetzelfde geslacht behoorde als de Sequoia sempervirens van ENDLICHER en sedert draagt hij den naam van Sequoia gigantea. Zich een denkbeeld te vormen van de grootte dezer soms 140 M. hooge boomen, is, zonder ze gezien te hebben, bijna onmogelijk. Door één boom, den »Wowona,” is een gat gemaakt, waar eene breede wagen gemakkelijk doorheen kan rijden, terwijl er een omgevallen boom is, waarop een aantal ruiters, paard en al, twee aan twee kunnen staan.