Onder de bouquetten van gedroogde planten nemen in den laatsten tijd de gras-bouquetten allengs een grootere plaats in. In deze ziet men, naast de pluimen met groote en kleine aartjes, niet zelden zeer lange, uiterst sierlijke, vederachtige draden, die tot kleine bundels samengebonden zijn. Dit is het vedergras, ook wel vrouwenhaar genoemd (Stipa pennata) , eene plant, die in het zuidelijk deel van Europa in het wild groeit. Behalve aan het veerachtig uiterlijk, dat door talrijke fijne in alle richtingen uitstaande haartjes veroorzaakt wordt, herkent men deze veeren in die bouquetten het gemakkelijkst daaraan, dat zijn onvertakt zijn. Aan het ondereinde van deze veeren vindt men een kleine vrucht, zoo deze ten minste niet, bij het maken der bouquetten, is weggesneden, en tussehen het beveerde gedeelte en deze vrucht ligt nog een onbehaard deel, dat gewoonlijk 6—8 cm. lang is, en den naam van naald draagt. Deze naald is in drogen toestand verscheidene malen om haar eigen as gedraaid. Brengt men haar in water, liefst in warm water, zoo ontwindt zij zich spoedig, en de schroeflijnen, die men op haar zag, worden recht, waarbij de naald zelve zich natuurlijk verlengt. Deze verlenging pleegt omstreeks 5% te bedragen. Laat men de naalden weer drogen, zoo keeren de schroeflijnen terug, en tevens bespeurt men, dat de naald zich in haar bovenste gedeelte op twee plaatsen knievormig buigt, en wel zóó, dat nu de veer ongeveer loodrecht op de naald komt te staan. Bij eene hernieuwde bevochtiging veidwijnen deze buigingen weer.