Onder dezen titel heeft de Hoogleeraar ERNST STAHL te Jena eene uiterst belangrijke verhandeling het licht doen zien.¹ Hij gaat daarin de betrekking na, die er tusschen de planten en de slakken bestaat, en toont aan, hoe de eerste door allerlei middelen min of meer volkomen tegen de laatste beschermd zijn. Waar deze bescherming ontbreekt, vallen de planten spoedig aan de vraatlust der slakken ten prooi; hoe beter zij is, des te meer blijven de gewassen verschoond. In den strijd voor het leven zijn deze middelen van bescherming van het uiterste gewicht; vele algemeene plantensoorten zouden het in haar tegenwoordig vaderland niet vol kunnen houden, zoo zij die bescherming misten. Om tot bepaalde gevolgtrekkingen te komen, heeft STAHL de slakken niet alleen in de vrije natuur gade geslagen, maar ook door reehtstreeksche proeven haar voorkeur of tegenzin voor bepaalde planten nagegaan. Hij gebruikte daartoe in het algemeen het volgende middel. In een grooten glazen schaal, met een glazen plaat bedekt, werden een aantal hongerige slakken gebracht. Aan deze gaf hij de plantendeelen deels onveranderd, deels ontdaan van hare verdedigingsmiddelen. Altijd bleek dan, dat de laatste zeer spoedig werden opgegeten, terwijl de slakken tot het nuttigen der eerste eerst veel later, en meestal slechts door grooten honger gedreven, overgingen.