In den landbouw, doch niet minder in de physiologie der planten, hebben de proeftuinen van kweekers van beroemde rassen een groote mate van bekendheid gekregen. Hallett te Brighton, wiens granen thans in geheel Engeland gekweekt worden, RIMPAU te Schlanstedt, wiens rogge in Noord-Duitschland en Noord-Frankrijk nagenoeg overal de landrogge vervangen heeft, en vele anderen hebben zulke tuinen. Hier kweeken zij, op betrekkelijk kleine schaal, de stamhouders van hun ras. De eigenlijke stam blijft in hun tuin, en neemt, door onophoudelijke zorg en keus, voortdurend in waarde toe. Telken jare gaat een zijtak van dien stam naar de akkers, waar het zaaigraan wordt gekweekt. Eerst na voldoende vermenigvuldiging komt dit dan in den handel. De beginselen, waarop de cultuur van zulk een stam in den proeftuin berust, zijn al naar gelang van de inzichten van den kweeker in de methode, zeer verschillend. Zoo ligt HALLETT’S tuin vlak bij zijn huis, op zeer goeden tuingrond, en wordt sterk bemest. Rimpau’s tuin daarentegen ligt te midden van zijne akkers, door een haag van hooge heesters omgeven; ligging, grond, bemesting en bewerking zijn hier juist dezelfde als op de akkers. Evenzoo ligt de proeftuin van het »Institut agronomique” van Parijs te midden der akkers, die zich dicht bij Joinville-le-Pont, een half uur ten oosten van Parijs, bevinden. In vele botanische tuinen vindt men afdeelingen voor de cultuur van variëteiten, en meestal onder geheel gelijke omstandigheden als de overige culturen.