Van alle natuurgenot is bewondering een der hoofd-elementen. Maar de bewondering neemt toe met een toenemende kennis der natuur, en daarmede wordt dus ook het genot, dat de natuur ons biedt, grooter. De meest oppervlakkige graad van genieting, uitgedrukt in de uitroepen: »hoe mooi is dat!” en »vindt u dat ook niet mooi?” biedt ons reeds zooveel, dat elke gelegenheid tot vermeerdering welkom moet wezen. Een diepe studie is niet noodig, maar wel is noodig de leiding van iemand, wiens natuurgenot dieper gaat dan het onze. Zulk een ziet megr, merkt meer op, begrijpt meer en geniet daarom meer. Er zijn dus twee wegen, om het natuurgenot bij zijne medemenschen te doen toenemen. De eene weg is die, die de vermeerdering onzer kennis gemakkelijker maakt, die de moeilijkheden uit den weg ruimt, welke de rijkdom der natuur zoo noodzakelijkerwijze met zich brengt. De andere weg is die van het enthousiasme, dat aanstekelijk werkt, de verrukking, in warme en waardeerende woorden uitgesproken, die anderen tot bewonderen en dus tot genieten dwingt.