Onder de krachtigste hefboomen van den tegenwoordigen vooruitgang verdient zeker in de eerste plaats de natuurkunde genoemd te worden. Welke diensten beeft zij niet reeds aan de maatschappij bewezen! Hoeveel, waarvan de uitvoering voor hersenschim werd gehouden, is niet door haar tot stand gebracht! Zeker, zeer veel hebben wij aan haar te danken, maar veel ook nog kan er van haar gehoopt worden. Immers de bron der natuur, waaruit zij put, is nog altijd even overvloedig; er zijn nog vele geheimen te ontsluieren, nog vele raadsels op te lossen. Zal het haar gelukken steeds in duizelende vaart te stijgen, of zal eenmaal het hoogste punt bereikt worden als een erkende grens van het menschelijk genie? Deze gedachten kwamen onwillekeurig bij mij op, onder het nadenken over eenige verschijnselen, die ik zoo kort mogelijk wil modedeelen.