Wanneer men tegenwoordig het opschrift of den titel nagaat onder welke vlag vele geschriften van wal zijn gezeild, dan merkt men soms op, dat die vlag veel moeite heeft gekost om haar machtig te worden. Niet zoo met bovenstaand opschrift “Onze vinken” d. w. z. de vinken van ons vaderland. Of het de moeite waard zal zijn er iets over te zeggen? Ik geloof ja; hoe weinig dan ook. Die vinken toch doen ons in de eerste plaats denken aan de schoonste dagen van ons loven, dagen toen we nog als kinderen vol van kinderlijke poëzie ons een eigen wereld schiepen, bij het bezit van een jonge musch, of bij het hooren van den slag van een armen blinden zanger in een eng kooitje opgesloten; dagen toon we nog vol zorgen en angst de laatste stuiptrekkingen nagingen van een stervenden spreeuw, met wiens laatsten ademtocht ook geheel ons genoegen voor een korten tijd verdween en voor een schrikkelijke teleurstelling plaats maakte. Of was het geen teleurstelling; waren niet al onze gedachten bij het geliefde voorwerp, ons pleegkindje; hoorden wij niet zijn hongerig gepiep tusschen het droge a b c van den strengen schoolmeester? En hoe spoedig liepen we niet naar de plaats waar het hulpbehoevend diertje zich bevond, haast bang om een blik in het kooitje te worpen of wat dan ook, uit vreeze het dood te zullen aantreffen of het prachtig gele bekje van kleur veranderd te zien, als een voorbode van zijn onverbiddelijken ondergang! Bovendien, was onze laatste blik, ons laatste bezoek niet gewijd aan de kleine voderlingen voor wij gingen slapen, en was onze eerste gedachte niet bij het ontwaken om hun schreeuwend keeltje, al was het dan ook voor een korten tijd, door oen weinig voedsel tot bedaren te brengen?