Onder de visschen van den Rio das Velhas, in de provincie Minas, is er een, welke, niettegenstaande zijne zeer geringe grootte (het grootste der vier exemplaren, die het mij gelukt is te verkrijgen, is slechts 5 centimeters lang), eene bijzondere opmerking waardig is, niet slechts uit een systematisch oogpunt, als grondvorm van een vermoedelijk nieuw geslacht, maar tevens uit hoofde van de eigenaardige levenswijs, die deze visschen schijnt te kenmerken. Deze nieuwe visch¹) sluit zich aan eene kleine groep van eenigzins afwijkende Siluroïden of Wels-achtige visschen, van welke het geslacht Trichomycterus als hoofd-representant beschouwd kan worden, en welke verder den door V. Humboldt ontdekten Eremophilus en de zonderlinge Vandellia omvat. Reeds in zijn algemeen uitwendig voorkomen vertoont zich eene in het oog springende gelijkheid met deze, en bij nader onderzoek vinden wij bij hem de verschillende kenmerken weder, die aan al de bovengenoemde vormen eigen zijn; hij heeft namelijk met hen de twee groepen van sterke en spitse doornen of haken op het kieuwdeksel en de tusschen-kieuwdeksel-plaat gemeen, verder de ongewoon ver naar achteren geplaatste rugvin en eindelijk het gemis eener tweede rugvin (huid- of vetvin, pinna adiposa), van eene zwemblaas en van den harden, beenigen stekel, waarmede anders gewoonlijk de borstvinnen en de rugvin bij de Siluroïden gewapend zijn. In deze groep schijnt hij het digtst te staan bij Vandellia, en wijkt, even als dit geslacht, van Eremophilus en Trichomycterus af door de plaatsing van den mond aan de onderzijde van den kop en door de zeer kleine kieuwspleet; maar naast deze overeenkomsten vertoont zich, behalve een paar andere, minder gewigtige afwijkingen, een zoo belangrijk verschil in de tanden tusschen dezen visch en Vandellia, dat hij zekerlijk wel te regt als de typus van een afzonderlijk geslacht beschouwd moet worden. Bij Vandellia merkt valenciennes uitdrukkelijk op, dat het voorste gedeelte van beide kaken geheel zonder tanden is, terwijl hij slechts vijf tanden in het verhemelte (op het ploegbeen) aantrof; bij den nieuwen visch is daarentegen de rand van den mond in beide kaken over zijne geheele uitgestrektheid digt bedekt met talrijke, wel kleine en dunne, maar echter ligt in het oog vallende, haakvormige tanden. Zij staan eenigermate in rijen achter elkander, behalve eene kleine groep in het midden van de bovenkaak, die wel op het ploegbeen zullen geplaatst zijn, zoo als de tanden van Vandellia. Deze tanden zijn echter slechts weinige in verhouding tot het aantal van die, welke op de boven- of liever tusschen-kaaksbeenderen zijn geplaatst.