Naar aanleiding van de nu voltooide tweede uitgaaf des tweeden deels van het ethnographisch werk over de oorspronkelijke bewoners van Scandinavië, ’tgeen wij aan den nog met jeugdige kracht werkenden oud-hoogleeraar S. NILSSON te danken hebben ¹), veroorloof ik mij de lezers van het Album der Natuur met de voornaamste uitkomsten bekend te maken, waartoe de nasporingen van den geleerden schrijver hem gebragt hebben. In de Natuurlijke Geschiedenis van hot menschelijk geslacht is de kennis der vroegere bevolking van Europa een hoofdpunt van onderzoek, en de overblijfsels van werktuigen en versiersels, die in oude grafplaatsen en elders verspreid onder den grond gevonden worden, kunnen dikwerf bij dit onderzoek gewigtige diensten bewijzen. Ik mag veronderstellen , dat de lezers van dit Tijdschrift bekend zijn met de benaming van steenperiode, waarmede de oudheidkundigen een tijdvak aanduiden, ’tgeen noch door de geschiedenis noch door volkstraditiën of sagen ter onzer kennis kwam, maar waarvan wij de overblijfsels aantreffen in gereedschappen, die uit steen of ook wel uit been vervaardigd zijn, zonder dat daarbij werktuigen en wapens van metaal voorkomen. Die steenen beitels, bijlen, lansen, messen enz. zijn in onderscheidene deelen van Europa, in de weggeworpen overblijfsels der maaltijden ( kjökkenmöddinger) van oude bewoners van Denemarken en bij de op palen opgerigte verblijven der vroegste bewoners van Zwitserland aangetroffen ¹).

Album der natuur

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Kruseman

J. van der Hoeven. (1865). Eenige opmerkingen over de bronsperiode in Scandinavië, als bijdraag tot de ontwikkelingsgeschiedenis van het menschelijk geslacht. Album der natuur, 14(1), 155–158.