Onder de machtspreuken die de gelaatkunde en vooral de schedelleer ons hebben nagelaten, behoort ook de uitspraak, dat een hoog en gewolfd voorhoofd het onmiskenbaar merkteeken is van een groot verstand, van eene hooge intellectueele ontwikkeling, terwijl een laag, een wijkend voorhoofd vooral, voor zijn bezitter schier geen de minste kans overlaat op eenige verstandelijke reputatie. LAVATER en zijn gelaatkunde, GALL en zijn schedelleer zijn aan het jongere geslacht alleen bekend van hooren zeggen, doch de stelling, die ik aanvoerde, is aan niemand vreemd, en, meer of minder beschaafd of ontwikkeld, geen mensch betwijfelt ze een oogenblik, ja zelfs de man van wetenschap laat zich door haar leiden in zijn oordeel, alsof hij van hare waarheid overtuigd was. Intusschen zou men juist bij deze en dergelijke apodictische uitspraken het eerst de vraag moeten stellen: van welk wetenschappelijk onderzoek zij het resultaat zijn, ja, of er eenig wetenschappelijk onderzoek aan ten gronde ligt, dan wel of ze te huis behooren in de rubriek der vooroordeelon.