Glück auf! is do bekende groet, dien de Duitsche mijnwerkers elkander toeroepen, als zij in den schoot der aarde nederdalen om de daarin weggelegde schatten te vergaderen en naar boven te brengen, waaraan de bewoners van hare oppervlakte zoo groote behoefte hebben, als volstrekt onmisbaar tot het genieten van de gemakken en genoegens, die de beschaving langzamerhand heeft leeren kennen en waarderen, En gewis is deze heilwensch hoogst natuurlijk, als men bedenkt, aan welke tallooze gevaren de mijnwerker is blootgesteld, zoodra hij in de diepte nederdaalt. Zoo hangt zijn leven onmiddellijk af van de sterkte van den kabel, waarmede hij wordt nedergelaten, en dikwijls van zijne handigheid om den bak, waarin hij gezeten is, behoorlijk te besturen; van de stevigheid der ladders, die hij moet op- en afklimmen; van de kracht en den goeden toestand der pompen om het indringende water opwaarts te hengen, ten einde de mijn tegen het volloopen en de arbeiders tegen verdrinken te beveiligen, en eindelijk, om niet meer gevaren op te noemen, van den toestand der lucht, waarin hij moet leven en werken: «een toestand, die door het mijngas zoo ligt voor hem noodlottig kan worden.