Vele lezers van dit tijdschrift zullen ongetwijfeld het prachtige luchtverschijnsel met bewondering hebben gadegeslagen, hetgeen de Westelijke hemel in den avond van 26 November 1883 en eenige volgende avonden den beschouwers aanbood. Bij het ondergaan der zon nam de hemel in het Westen eene lichtroode kleur aan, die allengs krachtiger werd, en eindelijk in een hoog rood overging, ’t geen tegen half zes uur n.m. verflauwde, en verdween zonder eenig spoor na te laten. Het middenpunt van het verschijnsel kwam volkomen met dat der zou overeen en volgde dit in haar wegduiken onder de kim, zooals GASPARIN heeft waargenomen op het loof van eikenboomen, wier toppen slechts 1 ¼ uur na zonsondergang, waarbij dat hemellichaam 18° onder den horizon is gedaald, eene rozenroode kleuring aannamen, omdat zij in den lichtkegel geraakten. Door eene dienstbode op 26 November tegen 5 uur n.m. onderricht dat de lucht in het Westen rood gekleurd was, en de voorbijgangers op den weg van een Noorderlicht, of van den weerschijn van een hevigen brand spraken, spoedde ik mij naar buiten, en verkreeg voor mij zelven dadelijk de overtuiging dat hier van geen Noorderlicht noch weerschijn van een brand spraak was, maar dat ik een avondrood van buitengewonen aard aanschouwde.