Wanneer men een tulpenbol of een knol van den crocus in vochtige aarde zet en voor een voldoenden warmtegraad en toevoer van versche lucht zorg draagt, zal, welke de overige omstandigheden ook mogen zijn, de ontwikkeling beginnen en zich spoedig doen kennen door het ontluiken eener bloem. Ik stel mij voor: één bloempot met crocus-knollen in donker en een andere blootgesteld aan het daglicht; in beide gevallen heeft volgens het zooeven gezegde groei plaats, en de verschillen, tusschen beide optemerken, zijn niet zeer in het oogvallend. Terwijl namelijk de bloemen gelijk gekleurd zijn, trekt het de aandacht, dat de lange spitse bladeren van den crocus in het eene geval normaal groen zijn, maar in de donkere kast een verbleekt uiterlijk bezitten. Wat ik evenwel wenschte aantetoonen, is, dat de groei zelf in beide gevallen ongeveer even krachtig is. Dit verwondert ons niet, wanneer wij weten dat onze knol of bol met een groote hoeveelheid voedingsstof was opgevuld. Deze stof heet zetmeel en is blijkbaar toereikend om den krachtigen groei der bloem en van andere deelen mogelijk te maken, hetgeen daaruit volgt, dat, als de bloem haar vollen wasdom hoeft bereikt, een groot deel der voedingsstoffen is verdwenen en de bol of knol hare oorspronkelijke hardheid heeft verloren. Behalve de eerstgenoemde voorwaarden — vochtigheid, warmte, versche lucht — hebben planten en deelen eener plant dus nog noodig: een zekere hoeveelheid voedingsstof, in ons geval zetmeel. Is deze voorraad opgeteerd, dan moet de groei ophouden, tenzij er een nieuwe bron voor dorgelijk voedsel wordt geopend. In de nabijheid van de plant echter zien wij die nieuwe bron niet, noch in de lucht, noch in den grond, waarin zij bevestigd is. De stoffen, die wij rondom de plant aantroffen, zijn ruwe, onbewerktuigde, zoogenaamde anorganische stoffen, terwijl het zetmeel gebracht wordt tot de groep der bewerktuigde, organische stoffen, welke naam aanduidt dat zij in een lovend wezen, in een organisme gevormd zijn. Het eenige wat er dus aan de plant overblijft te doen, is: het samenstellen van een nieuwen voorraad voedingsstof uit de bostanddeelen van bodem en dampkring, of m. a. w. het veranderen van anorganische in organische stoffen.