De naam “korstmos” duidt aan, dat men deze planten vroeger onder de familie der mossen plaatste, meer omdat ze dikwijls deze vergezellen, dan omdat de uitwendige overeenkomst zoo treffend is. CASPAR BAUHIN, die omstreeks 1600 arbeidde en schreef, plaatste ze inderdaad onder het geslacht “Muscus” of Mosplant. Eerst in de vorige eeuw werden ze herkend als een afzonderlijke groep, evenals de mossen, de schimmels en de varens, die alle afdeelingen zijn van de groote klasse der cryptogamen of sporeplanten. Op merkelijk is het, dat ze in de tweede helft der 19de eeuw niet tot ééne maar tot twee afdeelingen te gelijk zijn gebracht. Korstmossen (Lichenes) doen zich voor als aanslag op muren, steenen, rotsen en boomstammen, en zijn, behalve daaraan, ook kenbaar aan een witte, groene of geele tint; dikwijls verheft zich de plant meer boven de oppervlakte en is dan in gekromde bladachtige uitwassen verdeeld (fig. 9), of ze doen zich voor als vertakte stammetjes (fig. 10), die groote uitgebreidheden van den bodem bedekken of, als dunne lappen, van den stam en de takken der boomen afhangen. Vooral als het geregend heeft, zijn de lichenen schoon groen of geel gekleurd en trekken dan van verre de aandacht. Sober van levenswijze als zij zijn, weten zij zich te vergenoegen met den hardsten rotsbodem, hechten ze zich op glas, zelfs op de rails der spoorwegen, waaruit ze toch waarlijk niet veel kunnen putten. En toch zijn zij het, die met hunne hechtworteltjes (r fig. 11)den bijkans ondoordringbaren rotsgrond weten los te maken, door middel van het koolzuur, dat zij bij den groei zelf ontwikkelen, en bet water dat zij opnemen. Bovendien laten ze bij hun dood een klein laagje teelaarde achter, dat aan andere, minder sobere gewassen een gunstige standplaats aanbiedt. Zoo wordt de bodem al losser en steeds meer geschikt voor planten die nog grooter behoeften hebben dan de opvolgsters der eenvoudige lichenen. Duizenden individuën leiden gezamenlijk een gezellig loven; soms is elk individu klein van stuk, nog kleiner dan een millimeter; velen zijn een voet lang, nog anderen bereiken de lengte van een geheelen meter. In de heete luchtstreken is de Lichenen-vegetatie uiterst weelderig, maar dat ook in Europa vele vormen voorkomen, blijkt uit eene opgave, volgens welke bet aantal bekende soorten in Duitschland en Zwitserland alleen over de 1000 bedraagt. Inwendig beschouwd leveren de beschreven planten een belangrijk schouwspel op. Onderzoeken wij een dwarse doorsnede (fig. 11), dan wordt onze aandacht bepaald door tweederlei bestanddeelen, nl. bolronde cellen (g) met een groen gekleurden inhoud, en ten tweede lange ongekleurde, elkander kruisende draden (m), die aan de oppervlakte (o) en aan den benedenkant (u) beide dichter ineen zijn gevlochten. De groene cellen noemt men “gonidiën”, de draadvormige, “hyphen”, eene benaming, die ook voor de bestanddeelen der schimmels in gebruik is. Beide elementen zijn tegen elkander gedrukt en stevig verbonden, maar niettemin heeft men nooit kunnen waarnemen dat de gonidiën uit de hyphen ontstaan zijn of omgekeerd deze hun oorsprong in de gonidiën hebben. De volkomen afwezigheid van groene kleurstof in de hyphen maakt het zonder verdere beschouwing zeker, dat zij zelven niet in hun onderhoud kunnen voorzien, maar het noodige voedsel moeten ontleenen aan de gonidiën, die juist door haar groene kleur in staat gesteld zijn voedsel te assimileeren. Meer dan waarschijnlijk is het evenwel, dat de hyphen het noodige water met de daarin opgeloste stoffen aanvoeren. De inwendige samenstelling is bijna overal dezelfde, en het kan dus niet verwonderen dat hier nauwelijks sprake is van een individuëel bestaan, maar dat een afgesneden stuk der plant even goed blijft voortleven; ja het is eene gewoonte van zeer vele lichenen, eenige gonidiën door hyphen omsponnen uit te werpen, die dan op hare beurt weder een nieuwe plant kunnen vormen. Maar één enkel bestanddeel is ontoereikend; de beide moeten voor het vormen van een korstmos immer samen gaan. Deze wijze van zich voort te planten is vergelijkbaar bij het stekken, marcotteeren, enten, oculeeren, welke handelwijzen in den tuinbouw algemeen worden toegepast, voor zoover ook hier een deel der plant in staat wordt gesteld een nieuwe te vormen. Met geslachtswerktuigen heeft ze evenwel niets te maken. Toch bestaan deze. Het zou ons veel te ver voeren, wanneer wij de werking der geslachtsorganen gingen bestudeeren; veel liever wijs ik den lezer op de einduitkomst van hunne werking. Als zoodanig vindt men een soort van vruchtje aan de oppervlakte der korstmos dat zoo groot is dat men het met het bloote oog kan onderscheiden en, gewapend met een loupe, weldra ontdekt dat het een schijfvormige verhevenheid (fig. 10 a) is, wier bovenzijde min of meer schotelvormig is uitgehold, met een vrij scherpe omranding. Bij eenige Korstmossen zijn de vruchtjes geheel in het binnenste verborgen en dus alleen op de doorsnede duidelijk waar te nemen (fig. 12). Men noemt deze vruchtjes “apotheciën”. Op eene overlangsche doorsnede (fig. 12 A) ziet men al spoedig de voornaamste bestanddeelen; hier, in het midden vooral, vertoonen zich uitgerekte peervormige blazen met de spits naar beneden en het afgeronde gedeelte naar boven gekeerd. Reeds ziet men door de dunne wanden andere lichamen heenschemeren. Het zijn de sporen die op dit oogenblik te gelijk met een hoeveelheid vocht in de blazen gevangen zitten. Maar weldra zullen zij vrij komen. Wordt het apothecium bevochtigd, dan zwellen de onderdeelen zoo sterk op, dat het gedwongen is een grootere oppervlakte te beslaan, maar de opspringende rand verzet er zich tegen, deze wijkt niet uit en het einde moet dus zijn, dat de blazen bersten en de sporen er uit vliegen. De kracht waarmede dit geschiedt is zoo groot, dat ze tot op een afstand van minstens 1 cM. worden voortgeslingerd. Deze sporen nu zijn het, die de plant op geslachtelijke wijze vermenigvuldigen, evenals aan de zaden der hoogere planten is opgedragen de soort in stand te houden. Zij zijn het die bij de sporeplanten vrij algemeen voorkomen en haar naam aan deze afdeeling van het plantenrijk hebben gegeven. Ziedaar een schets van het maaksel der Korstmossen; volledig is zij niet, maar voldoende om het gewicht der thans volgende beschouwing te doen gevoelen.