Italië is een schoon land en toch meene men niet, dat in de volgende bladzijden van niets anders sprake zijn zal dan van altijd groene bosschen, van gedurende het geheele jaar in de open lucht bloeiende wilde planten, in één woord van een altijd zonnige en lachende natuur, zooals zoo velen Italië zich denken en zooals zoo talrijke reisbeschrijvingen zich beijveren Italië voor te stellen. Ook daar vindt men, evenals in onze meer noordelijke streken, kale takken van ontbladerde boomen, die kraken en zuchten en weenen onder den druk van en storm en het neerstroomen van den regen, ook daar vindt men den grond bedekt met den gevallen tooi van alles wat eenmaal grootsch en schoon was, ritselende onder eiken voetstap, ook daar vindt men evenals bij ons dien eigenaardigen toestand van de plantenwereld, wanneer bladen en bloesems der lage kruiden reeds verdwenen zijn en men niets dan kale stengels met vruchten ziet. In één woord, ook daar wordt het herfst! — Maar trots zoo groote overeenkomst, een andere herfst dan bij ons! Want breekt een oogenblik de zon door de voortgezweepte wolken en verjaagt zij de vluchtende schaduwen, dan glanst alles bij een liefelijke temperatuur en vertoont zich een oogenblik voor de verbaasde blikken van een bewoner van noordelijker streken iets als een lente, van één dag, van eenige uren misschien, gezonden om den sterveling te troosten in den somberen strijd, in den konden, donkeren herfsttijd! Het was op zulke dagen, dat vele van de thans volgende opmerkingen gemaakt zijn, die ik hier, tot schetsen saamgevloeid, den lezers van dit tijdschrift aanbied, schetsen en meer niet; men verwachte niet in de navolgende bladzijden een volledige Flora van Zuid-Italië, noch zelfs een overzicht van alle meest belangrijke planten, het zijn niet anders dan pogingen om den indruk weer te geven, dien enkele schoonheden van »Circe, Italia” gemaakt hebben, om den lezer een blik te laten slaan op den van dien onzer streken zoo geheel verschillenden plantengroei, die ook hier zooveel daartoe bijdraagt! Wanneer gij tegen het einde van den zomer Italië van het noorden naar het zuiden doorspoort, dan is zeker de eerste indruk van de plantenwereld niet betooverend en zelfs in de schilderachtige Apennijnen tusschen Bologna en Florence brengen de planten slechts weinig bij tot den indruk, dien het landschap op u maakt. De eindelooze velden met maïs, waarvan in dezen tijd van het jaar niets dan vuilbruine, stijve, kale halmen overgebleven zijn en de ook niet zeer afwisselende velden met andere Gramineeën bieden een troosteloozen aanblik en was het niet de wijnstok, die het landschap hier en daar verlevendigde, de teleurstelling op het eerste gezicht zou zeker nog grooter zijn.