Wanneer niet het stoffen op den vooruitgang der wetenschap, zelfs door hen, die daartoe het minst hebben bijgedragen, bijna tot gemeenplaats geworden was en ongeveer even dikwijls gehoord werd als de geheel tegengestelde meening, die zelfs bij haar ernstigste beoefenaars zich somwijlen baan breekt, dat wij niettegenstaande al ons met goed gevolg bekroond zoeken en streven, nog even ver van ons einddoel verwijderd zijn, als toen wij de ontzettende hoeveelheid feiten en verklaringen, hoe dikwijls helaas ook nog zonder verband, nog niet ten koste van dagen werkens en nachten peinzens gewonnen hadden , dan zou zonder eenigen twijfel een ware welgemeende triumfkreet de ontwikkeling van de ziekteleer der planten moge gelden! — Vergelijken wij toch om het gezegde te staven MEYEN’S in 1848 verschenen Pflanzenpathologie, zoowel in omvang als inhoud met FRANK’S juist 32 jaar later uitgegeven Handbuch der Pflanzenkrankheiten, dan springt de ontzettende vermeerdering onzer kennis een ieder gemakkelijk in het oog. Een dergelijke ontwikkeling was alleen mogelijk door de bijna tallooze opvolgende verbeteringen onzer optische instrumenten , die ons in staat stellen zelfs de kleinste vijanden onzer landbouw- of tuinplanten van hun geboorte af te volgen tot aan het proces hunner voortplanting toe. Natuurlijk stelt ons alleen de kennis, op deze wijze verkregen, in staat rationeele middelen te vinden tegen het al te heftig optreden der genoemde kleine vijanden, waarvan de meesten zich zoo ontzaggelijk snel vermeerderen, dat zij de cultuur van de belangrijksten onzer landbouwplanten dreigen onmogelijk te maken.