Sedert wij weten dat de Korstmossen geen planten zijn in den gewonen zin van het woord, zooals een rozestruik of een Hyacinth, maar eigenaardige vereenigingen van Zwammen en Wieren, waarvan de eersten aan de laatsten hun voedsel ontleenen en daarvoor als het ware als dank hun voedsters minerale stoffen uit den bodem toevoeren en ze voor uitdrogen beschermen, is er een streven in de wetenschap ontstaan, eensdeels om meerdere van deze gevallen van zoogenaamde symbiose op te sporen, andersdeels om ze, waar men ze vond, te verklaren en aan Darwin’s afstammingsleer te toetsen. Het is daaraan, dat zij een bij uitstek hechten steun verleenen en reeds alleen daarom mogen wij elk nieuw geval van symbiose, vooral, wanneer hierbij bijzondere eigenschappen van een van beide partijen optreden, zonder welke ze niet mogelijk zou zijn, met blijdschap begroeten. Maar ook wanneer wij dergelijke nieuwe ontdekkingen niet van dit wijsgeerig standpunt beschouwen, leveren ons de gevallen van symbiose, vooral wanneer zij tusschen planten ter eene zijde en dieren ter andere optreden, zooveel belangwekkends op, dat ik den lezers van dit tijdschrift geen ondienst meen te doen door hen met een der nieuwste ontdekkingen op dit gebied in kennis te stellen. De volgende bladzijden geven te dien einde een kort verslag van de mededeelingen door Prof. SCHIMPER te. Bonn in de eerste aflevering van een nieuw tijdschrift (Botanische Mittheilungen aus den Tropen) gedaan over de betrekkingen, waarin zekere boomen in tropisch Zuid-Amerika en een daar thuis behoorende mieresoort tot elkaar staan.