Bij een beschouwing der toendra van meer nabij, verliest zij veel van haar eentonigheid en de botanicus staat verbaasd over het aantal verschillende plantensoorten, waarmede hij hier zijn verzameling kan verrijken. De dankbaarste tijd is de maand Augustus; het is dan volop zomer; talrijke planten staan in vollen bloei en overal vertoonen zich frissche bladeren en bloemen aan ons oog. Zachte, lichtgroene moszoden en struikjes van Lichenen vullen de tusschenruimten aan der talrijke uit bloemplanten bestaande kussens, die gewoonlijk van een betrekkelijk groot aantal bloemen zijn voorzien , wier kleuren alle tot de lichte tinten overhellen, zoodat sneeuwwit, lichtblauw, goudgeel of lichtrood met elkander om den voorrang strijden. In één woord er vertoont zich een eigenaardige, maar krachtige vegetatie, die vooral met het oog op haar ongelooflijk snelle ontwikkeling en tevens haar korten duur buiten de arktische gewesten haar gelijke niet heeft. En geen wonder, de natuur moet in deze omstandigheden wel met snelheid te werk gaan, daar de tijd, waarin van plantengroei sprake kan zijn, zoo uiterst kort is. De meeste toendraplanten zijn kruidachtig, slechts enkele houtachtig. Tot deze laatste behooren verschillende Salix-soorten en Dryas octopetala. Salix polaris is hier het algemeenst en tevens een der meest karakteristieke planten; in het zachte mos weggedoken, en meest nauwelijks eenige centimeters hoog steekt zij slechts haar uiterst dunne, van talrijke knoopen voorziene takjes daaruit te voorschijn, terwijl ieder van hen in den regel slechts twee ovale, glimmend donkergroene bladeren en één enkel katje draagt. Behalve deze korte opstijgende takjes ontwikkelen zich ook langgestrekte, bladdragende uitloopers, die langs den grond voortkruipen. Zulk een miniatuurstruikje kan, hoe klein ook, een ouderdom van meer dan dertig jaren bereiken. Want bij een anatomisch onderzoek van zulk een stammetje blijkt, dat de jaarlijksche diktegroei niet meer dan een laag van 5 of 6 cellen bedraagt.