De tweede hoofdwijze van verspreiding van planten door tusschenkomst van dieren zouden we kort zóó van de eerste kunnen onderscheiden, dat daarbij de dieren de te transporteeren voorwerpen niet in maar aan hun lichaam medenemen. De middelen, waardoor bedoelde voorwerpen aan de haren, veeren, teenen e. a. lichaamsdeelen der verspreiders worden vastgehecht, zijn zeer verschillend: nu eens zijn de vruchten, zaden enz. van haak-, haar- of veervormige aanhangsels voorzien, dan weer is de oppervlakte kleverig, terwijl weer een andermaal de aanhechting plaats vindt door middel van vochtige aarde of modder, zooals vooral bij de verspreiding van kleine zaden en van waterplanten het geval is.