Vele gedeelten van de oppervlakte der aarde zijn nog nimmer door een menschenvoet betreden, vele bergreuzen hebben nog nooit hunne kruinen door de schaduw van een mensch zien verdonkeren. De mensch, hij moge trachten de polen te bereiken of de hoogste bergtoppen te genaken, hij wordt gestuit door de koude, die het klimaat onverdragelijk en doodelijk maakt. Die koude doet ginds het water tot groote ijsblokken verstijven en verandert het elders tot een fijn stof, dat ons het ademen belet. En zonder water is geen leven mogelijk: waar het eene verdwijnt, kan het andere niet bestaan. Maar niet plotseling verdwijnt het eene door het andere. Waar het water in den vasten toestand dreigt over te gaan, daar klemt zich het leven vast aan de naakte rotswanden of herleeft de Protococcus in de smeltende sneeuw. Wie den aardbol met zijnen ijsgordel aan de polen en zijne met sneeuw bekroonde bergen in de lucht eene eeuwige jeugd wil toeschrijven, hij richte derhalve zjjne blikken noch te ver, noch te hoog. Meer gelijkenis zou het door ons bewoonde hemellichaam hebben met een grijsaard, wiens hartslag niet krachtig genoeg meer is om het bloed tot in de uiterste deelen van het lichaam rond te voeren. Maar ééns is die grijsaard een krachtig man, een vurig jongeling geweest. En zoo was er misschien ook eenmaal een tijdperk, toen er tropische dieren en planten leefden aan do polen, waar thans de doodelijke en ijzingwekkende stilte somtijds wordt afgebroken door het oorverdoovende geraas van onmetelijke ijsschollen, die krakend tegen elkaâr bonsen. Voor een dergelijk leven getuigen, zooals wij weldra zien zullen, de vele plant- en dierversteeningen, die de verschillende noordpoolexpeditiën voor de wetenschap hebben opgedolven. Maar ook gedeelten van Middel-Europa en van andere werelddeelen — afdrukken en versteeningen van planten en dieren zullen het ook hier aantoonen — waren met tropische planten bedekt en de toenmalige zeeën krioelden van dieren, welke thans slechts nog onder de keerkringen gevonden worden. De dieren- en plantenwereld hangt echter zoo nauw samen met het klimaat, dat wil zeggen: met de verdeeling van warmte en water over de oppervlakte der aarde, dat wij ons de eene nauwelijks zonder de andere kunnen denken. Vele dieren en planten overschrijden niet ongestraft het gedeelte der aardoppervlakte, dat hun als woon- en verblijfplaats is aangewezen. Wanneer dus de bewijzen voorhanden zijn, dat in meer noordelijke gewesten eenmaal tropische planten en dieren in menigte leefden, dan moeten wij ons ongetwijfeld het klimaat anders denken, dan het nu is. Eene andere flora en fauna wijzen dus op een ander klimaat. Die veranderingen in het klimaat in voorwereldlijke tijden voor een groot deel der aarde op te sporen en te bespreken, ziedaar, geachte lezer, waarvoor ik uwe volle aandacht inroep. Wij zullen dit moeten doen lezende en doorbladerende het groote geschiedboek der natuur, welks bladen de aardlagen zijn, waarin de natuur zelve met de stift der waarheid hare eigene geschiedenis heeft opgoteekend. De planten die hier zijn “afgedrukt” en de diervormen die ginds zijn “versteend”, zijn de letters en woorden, die wij tot zinnen moeten samenvoegen, om ze later tot één geheel te verbinden. Groote scherpzinnigheid is niet zelden noodig om den juisten tekst te vinden, groote kennis om den tekst te verstaan. Wij zullen dien tekst lezen vooral aan de hand van HEER en DE SAPORTAS, wier leven voor een groot deel gewijd is aan de kennis van uitgestorven of fossiele wezens. Eóne zaak moeten wij daarbij in het oog houden, n.l.: dat het heden steeds het uitgangspunt van onze onderzoekingen moet zijn. Het heden is de standplaats van waar wij den blik naar het verledene kunnen keeren. De natuurverschijnselen, die nog dagelijks om ons heen plaats grijpen, zij moeten ons de verklaring geven van de feiten, die wij in het voornoemde geschiedboek der natuur vinden opgeteekend. Maar dan zal het ook geene nadere uiteenzetting behoeven, dat, als wij de veranderingen wenschen te onderzoeken, die in het klimaat duizende en tienduizende jaron vóór ons geschied zijn, vóór alles de aandacht dient gevestigd te worden op de tegenwoordige klimaatgordels en dat wij de oorzaken dienen op te sporen waarom zij zóó bestaan en niet anders. Daartoe zullen wij in de eerste plaats overgaan.