Het feest, dat op 22 December in de zalen van het Bataafsch Genootschap gevierd werd ter herdenking van het 25-jarig doctorsehap van prof. J. H. van ’T HOFF, droeg een zeer bijzonder karakter. Het was geen gewoon jubileum, waarbij in kleineren of grooteren kring een verdienstelijk man op wetenschappelijk gebied gehuldigd werd: het was het feest van een man, die ver buiten de grenzen van zijn vaderland bekend is niet alleen, maar geëerd wordt als één van de eerste chemici onzer dagen. Dit getuigt de zeer exceptioneele positie, welke hem door de »Pruisische Akademie van Wetenschappen” is verschaft; dit getuigden ook de onderscheidingen, huldebewijzen en sympathiebetuigingen, welke hem uit bijna alle beschaafde landen der wereld gewerden. Het is zeker interessant na te gaan, welke de opleiding was van ieimand, die zich een dergelijke plaats verworven heeft. Uitvoerig is hierover bericht door dr. E. COHEN in de „Mannen en Vrouwen van beteekenis." Ik stip hieruit slechts aan, dat van ’T HOFF als leerling Van de Hoogere Burgerschool te Rotterdam in 1869 met n°. 1 zijn einddiploma in Zuid-Holland verwierf; dat hij van 1869—1871 in Deft als technoloog studeerde en dat hij na afgelegd examen de Polytcehnische school verliet en met vrijstelling van admissie-examen overging naar de Leidsche Universiteit, waar hij in 1872 tot candidaat in de Wis- en Natuurkunde werd bevorderd. Hij studeerde daarna een jaar in Bonn bij KEKULÉ, legde in 1873 te Utrecht zijn doctoraalexamen af, ging toen een jaar naar Parijs, waar WURTZ en vooral pasteur een bijzondere aantrekkingskracht op hem uitoefenden en kwam ten slotte naar Utrecht terug, om daar op 22 December 1874 te promoveeren op een dissertatie, getiteld: »Bijdrage tot de kennis van cyaanazijnzuur en malonzuur”. Nadat hij nog een poos in Utrecht had doorgebracht, zijn tijd verdeelende tusschen het geven van privaatlessen en het werken op het Universiteitslaboratorium, werd hij in 1876 tot leeraar in de Natuurkunde aan de Veeartsenijschool benoemd. In aanmerking nemende, dat hij in deze betrekking zich bijzonder op de Natuurkunde moest toeleggen en voor een deel werkzaam was ter assistentie van MAC GILIAVRY, en dus van diens leiding genoot, kan men dezen tijd misschien nog tot zijn opleidingsjaren rekenen. Maar hiermede was dan ook zijn leertijd afgeloopen. Een jaar later volgde zijn benoeming tot lector en spoedig daarop tot professor aan de Universiteit te Amsterdam en van hieruit heeft de 26-jarige hoogleeraar zijn zegetocht door de wetenschap begonnen.